Hoeveel mensen hebben mijn site bekeken?

woensdag 30 november 2011

Pizzalucht.

Het was behoorlijk mistig, vanmorgen, zodat ik niet erg veel van de omgeving zag. "Kom je een keer in Slovenië, zie je er niets van", dacht ik nog bij mijzelf.

Niettegenstaande dat had ik het losadres al snel gevonden, het begon zowaar te sneeuwen tijdens het lossen, maar toen de handel er uit was, reed ik richting Ljubljana dat de Duitsers nog steeds Laibach noemen.

Onderweg reed ik plotseling even de mist uit en kon links en achter mij een glimp van de kale karawankenbergen opvangen. Even maar, want ik dook al weer snel de mist in.

Onder het voortschrijden keek ik links en rechts naar een gelegenheid voor een kop koffie of zo en ook hier viel het mij op.
Hoe het u vergaat, weet ik niet, maar, naast dat ik mij meer en meer ga ergeren aan de overal opduikende "restaurants zonder kok", de uit Amerika overgewaaide hamburgerepidemie, gaan mij al die pizzatenten ook de keel uit hangen.

"Ook hier", dacht ik toen ik verder reed en overal met een zekere regelmaat een pizzaboer ontwaarde en dan vraag ik mij toch af waarom.

Richting Postojna vond ik wat leuks, mitsgaders een supermarkt er bij zodat ik eens kon kijken wat hier allemaal te koop was om al snel tot de conclusie te komen dat de "jajem" in Slovenie erg duur is en er zeer weinig echt "lokale" produkten zijn te verkrijgen. Zelfs Slivovic stond niet in het schap!

Van Postojna, bekend op de enorme grotten, naar Gorizia was het ronduit zonnig en al snel reed ik in de bakermat van de pizza rond waar ik net voor twaalf uur het eerste klantje, opzij van Udine, reeds had geladen.

Toen volgde nog een losadresje en een laadadresje, beide tussen Pordenone en Conegliano en onderweg daar naartoe reed ik door een Noord-Oostpolder-achtig landschap en alleen aan de bergen rechts op de achtergrond weet je dat dit hier Italië is en in dat landschap ligt het dorpje Provesano San-Giórgio di Richinvelde, een naam die u vermoedelijk helemaal niets meer zegt, maar een naam, een dorpje, dat een aantal jaren geleden lange tijd prominent in het Nederlandse nieuws is geweest en toen ik een wegwijzer naar Spilimbergo zag, ging ik even met mijn rechterhand naar de rechterkant van mijn hoofd voor een salut en mompelde even "at your service" en onderwijl zag ik de beelden van de destijds lafharige politieke moord terug.

In Duitsland worden de braadworsten, in Frankrijk het drie-gangen menu, in België het Fritkot en in Slovenië dus de chiwapchichi vervangen door de Pizza, welk een waanzin!

Zelfs in een brave, nationalistische, landen als Oostenrijk en Zwitserland rolt de Pizza door de straten, het is gewoon akelig om aan te zien. Een walging maakt zich van mij meester!!

Nadat de bubs er weer in zat, toog ik in het donker naar het noorden en reed via Auronzo naar Innichen en was toen waar ik gistermiddag nog langs snorde, sloeg er links af en bleef staan in Toblach waar ik op zoek ging naar een eenvoudige doch voedzame maaltijd.

Wie nu mocht denken dat ik iets tegen de pizza "an sich" heb, heeft het mis, maar pizza's horen thuis in Italië en het getuigt van een culinair onvermogen overal waar de pizza buiten Italië opduikt.

Natuurlijk, de italiaanse keuken is niet te versmaden, maar dat men buiten dit land overal mimetisch gedrag vertoont geeft toch wel aan dat men de eigen keuken maar snert vindt terwijl met een beetje chauvinisme en inspanning er heus wel iets van de nationale gerechten te maken valt.

Trouwens, buiten Italië kunnen ze er niets van, de pizza is nooit zo lekker als hier, Italië, en meestal krijg ik braakneigingen van de buitendelaarse Pizza. De lucht alleen al! Ze stinken vaak, en dan de benamingen die men er aan geeft, zoals "amerikaanse" pizza wat zoiets is als Zimbabwaanse klompen, het slaat nergens meer op!

Midden in het dorpje loop ik een restaurant binnen en bekijk de menukaart waar ik een pizza met kaas bestel.

Pizza,s horen hier, en niet elders! Als de ober de voortreffelijk gemaakte lekkernij voor mijn neus zet, snuif ik een heerlijke geur op.

Aldus schreef ome Willem.
---

Slovenië.

Klein dorpje, met op de achterkant een echte Karawank.

dinsdag 29 november 2011

Groen.

Ooit, ook alweer lang, lang geleden, kocht ik een Ford, een Ford Comet, acht cylinders, cabriolet, een oude amerikaan uit 1963, bijgenaamd "de oude schicht", waarmee ik naar dit land, toen in spee, reed, maar en nu net hier niet ver hier vandaan hield dat ding er mee er op.

Groen, ik houd wel van groen, de groene bomen, heuvels, weiden en het waren er nog al wat, vandaag.

Een afwisselende dag waarin ik door vijf landen reisde en zeven grenzen passeerde en er ook niet al te veel snelweg aan te pas kwam.

Na lange tijd kwam ik weer eens, nadat ik nog even gedag had gezwaaid naar het vakantiehuisje van Gustav Mahler, door Sillian, een dorpje waar ik inmiddels veertig jaar geleden voor twintig shilling in een hotel sliep, oude herinneringen kwamen boven drijven, een deel van de weg dat toen nog niet was verhard, en de rust hier was toen nog intenser dan nu.

Soms was het groen in de middag bedekt met sneeuw, zeker op die plekken waar de bergen de dagzon tegenhielden en toen ik in het Draudal tussen de witte, met bevroren rijp bedekte, bomen doorreed leek het alsof ik in een sprookje van Grimm aan het rondsnorren was en het was vandaar dat ik de Peer Gynt-suite van Grieg even beluisterde.

Ach toch, foute boel, Grieg en Mahler zijn immer niet van vóór Wagner.

Maar de zonbeschenen berghellingen lagen er rustig mooi groen bij, met daartussen plukjes bruine naaldbomen, lariksen dus, die in de winter hun naalden verliezen en tussen de bergen door vlogen soms grote roofvogels op zoek naar wat lekkers.

Het laatste restje van de reis, nadat ik de vijf landen had doortrokken en achter mij liet en in Slovenië, het zesde land vandaag was aangekomen, ging langs Podkoren en Kransjka Gora, plekjes voor mij uit een zeer grijs verleden, maar helaas, het was reeds donker dus ik heb er weinig van kunnen zien.

Maar vanuit het grijze verleden dacht ik mij de groene bomen en bergen om mij heen en even kreeg ik er kippevel van, want veertig jaar is een lange tijd.

Uiteindelijk kwam ik aan in Jescenice, een stadje waar ik nog op een heuse stoomtrein heb staan wachten die mij later naar Postojna bracht en wie toen had voorspelt dat Joegoslavië, toen nog onder leiding van maarschalk Tito, uiteen zou vallen en hier nu Slovenië zou ontstaan, zou vermoedelijk voor jaren zijn opgesloten.

Ergens, tussen de groene heesters, zouden nog resten terug te vinden moeten zijn, want we, ik was met nog een paar vrienden, hebben die oude amerikaan toen maar een zetje over de helling gegeven en daar stortte de slee met donderend geraas naar beneden, tussen de groen steeneiken door, het ravijn in en daarna zijn we uit arren moede maar liftend naar huis gegaan.

Misschien was ik toen nog wel een beetje groen, te groen in ieder geval voor zo'n lange reis met een oude amerikaan uit 63.

Groen, ach, ik houd toch wel van groen.

Dan kun je doorrijden.

Aldus schreef ome Willem.


---

Langs de Drau.

Sommige stukken zijn soms echt sprookjesachtig.

Sillian.

Ooit, in 1971, sliep ik hier voor 20 shilling, inclusief ontbijt!

Toblach.

Met zijn groen-witte kerktoren.

Dolomieten.

Bij Toblach.

Lichtenstein.

Een foto van ongeveer een kwart van dit land.

maandag 28 november 2011

het verdwenene

Nee, deze dag viel niet mee, een dag getooid in suffe saaiheid, bijna geheel snelweg, van 's-morgens vroeg, vijf uur, tot vroeg in de avond. Heel voorspellend allemaal, via Venlo naar Koblenz, en vandaar, via Heilbron naar de eerste klant in Bopfingen, niet eens een onaardig stadje met op de achtergrond, boven op de achterliggende heuvel, een eeuwenoude ruïne, dus eigenlijk een welkome afwisseling na zoveel langgerekte snelweg te hebben verorberd.

Wie, zoals ik, lange tijd intensief door Europese landstreken dwaalt, komt onder de indruk, onder diepe indruk, dat kan niet anders, van zo ongelofelijk veel moois, schoons en bijzonders dat de -oude- mens, als cultureel-scheppend wezen, heeft voortgebracht.

Een vraag komt in mij op: hoe heeft in vroegere tijden de mens dit allemaal kunnen voortbrengen, die enorme kastelen, de talloze gebedshuizen, de paleizen, vaak op plaatsen die moeilijk toegankelijk zijn, op bergtoppen, op eilandjes in meren en alles zonder enige hulp van de hedendaagse moderne techniek en met al zijn middelen.

Na de eerste klant volgde al snel nummer twee, een adres te Ulm. En toen die er uit was, snelde ik naar het zuiden, via Ravnesburg naar Meersburg, pakte de boot naar Konstanz en reed daarna spoorslags naar de Zwitserse grens waar ik de morgen afwacht.

Waarom toch al die enorme, onbetaalbare kastelen, kerken en buitenverblijven, maar meer nog, vanwaar kwam toch die mysterieuze kracht waardoor men zulks toch kon bouwen?

Het antwoord blijkt niet eenvoudig, zeker als wij die mensen van toen als ons gelijkenden willen zien, dus moet het geheim wel liggen in het feit dat de bouwer van toen anders, ongelijk was.
Het kan niet anders, dan al dat gebouwde fraais kwam uit handen van andere mensen die aan de dingen een glans gaven die van elders kwam, een voor ons, vooralsnog, onbekend elders, een affiniteit die bij ons afwezig is. Het waren lui van gene zijde, vanuit een andere wereld, vanuit een wereld waar het voorname als schoon en groots werd aanvaard en nuttigheid een ondergeschikte, ja nietszeggende rol speelde en soms kreeg zo'n paleis de naam lustoord.

Een -grotendeels- verdwenen wereld.


Aldus schreef ome Willem.



---

zondag 27 november 2011

Misleidende reclame!!



Volg dit voertuig NOOIT!!! Hij mag dan navigatie hebben, maar pas op!! De chauffeur weet totaal niet waar hij is en indien u hem volgt, weet u volstrekt niet waar u heen gaat.

Nogmaals!

Volg dit dwaallicht NOOIT!!

Enkele fotos van de afgelopen week.


Onder en boven: Zomaar twee dorpjes waar je doorkomt op weg naar Lublin.








Boom met ooievaarsnesten. Nee, hier geen maretak, want de boomsoort leent zich er niet voor.



Gezicht op Lublin, met op de achtergrond de oude stad.




Hier een foto van wat ik bedoel. Hoewel niet goed te zien, wel enigszins, de donkere zwarte achtergrond bij zonneschijn.



Een echte Russische KRASS, uit 1976! En nog altijd klaar voor het werk.

donderdag 24 november 2011

De pion.

En jawel, hoor, mijn schrijven van gisteren heeft nogal wat verontwaardigde reacties voortgebracht die meestal in schaaktermen werden geuit, zoals een collega van mij die vond dat ik niet zo hoog van de toren moest blazen en iemand anders brieste of ik soms over een wit of zwart paard was heengetild.

Niettegenstaande dat vertrok ik vanmorgen in alle vroegte en stilte, richting Wrocław, waar het een beetje mis ging.

Wát er mis ging, weet ik niet, maar ik zal een bord hebben gemist waardoor ik in ontij pardoes de stad in reed waar inmiddels, sinds de rondweg klaar is, de wegbewijzering "verhangen" is en ik verdwaalt met mijn veertigtonner door de straten van de grote stad doolde.

Zo kwam ik opeens uit bij de oude, prachtig mooie hangbrug midden in het centrum, reed langdurig door dure winkelstraten van de wakkerwordende stad om uiteindelijk rond half zeven mijn dwaaltocht te beëindigen toen ik op gevoel de zuidkant van de stad weer bereikte en daar een stuk snelweg richting Duitsland nam, tot aan de afslag Bolesławiec om via de oude weg naar Gorlitz te snorren, de weg, die, na het gereed komen van de neven liggende snelweg, nu lekker rustig is geworden.

Weer een ander vroeg of ik soms dacht dat ik de koningin was en meende dat de rode loper voor mij uitgerold werd, jawel, en met zoveel ophef over dat ene schrijven voelde ik mij natuurlijk de koning te rijk.

De ontwikkelingen in Polen gaan hard, héél hard; een heel web van snelwegen is in ontwikkeling, wellicht noodzakelijk, maar of het er mooier op wordt? Jammer ook, dat men in het land weinig oog heeft voor het eigene, de eigen Poolse producten, en men én masse overgaat op het consumeren van "westerse" poducten. En de producten, merken, die het goed doen, zoals het fruitsapmerk Timbark, valt dan al snel ten prooi aan en in handen van westerse multinationals, overigens iets, wat in heel het oude "oosten" plaats vindt.

Al snel reed ik de grens over waarna van mij het uiterste werd gevraagd: het rijden van ruim driehonderd kilometer aaneengesloten snelweg, want bij Erfurt kon ik nog wat paletten bijladen, hetgeen geschiedde, maar nog is de koek niet op.

Recht naar het Noorden, te Klötze, vlak bij Wolfsburg, ligt nog een deelvracht te wachten die ik morgen ga laden, mits onvoorziene omstandigheden, maar dat betekend wel manoeuvreren over heerlijke bundeswegen langs de voormalige Duitse deelgrens, Nordhausen, Halberstadt en zo verder.

Daarna natuurlijk weer naar huis en dan eindigt weer deze enerverende "Poolse" reis, een reis waar ik nog menigmaal aan zal terug denken.

Met welke woorden moet ik het omschrijven? De karakteristieke dorpen, de natuur die nergens zo natuur is als in Oost-Polen. Maar onbeschrijfelijk, werkelijk onbeschrijfelijk is de lichtval, hier in wintertijd, van de zon, oogverblindend, en, ik probeer toch maar, zij legt een doffe glans over het landschap, aan de horizon lijkt het overdag nacht, op het water liggen gniffelnevels op de loer die er als trollen op dansen, het gras, de akkers, in de morgen wit, maar in de loop van de dag blijkt het ijs verdampt. De bovenlucht diep blauw tot zwart en kijkend over de uitgestrekte velden naar de einder met de zon tegen blijkt onmogelijk.
Zo ongeveer, maar de juiste woorden vind ik niet. Zijn er niet, denk ik.

En daartussen oneindig veel eindeloze wegen, kronkelend door het land, het land waarin eigenlijk geen snelwegen passen, net als Frankrijk, trouwens, wat daardoor ook foeilelijk werd.

Als ik iets zou willen stoppen, indien ik kon, was het aanleggen van snelwegen, met name hier in het oosten, ja, weg met de snelweg, weg er mee! Stop de snelweg!

Maar ja, in mijn eentje begin ik niets tegen de opmars van de snelweg.

Helaas.

Want ik ben immers slechts een klein pionnetje op het grote schaakspel.

Aldus schreef ome Willem.
---

woensdag 23 november 2011

Zuckertort.

Vlak na Kepno vond ik een laatste rustplaats, voor vanavond dan, maar wel het resultaat van ruim een uur zoeken, de dag, die begon in schemer, nevel en vrieskou, op weg naar de stad die keer op keer kampioen van de Europese Unie is wat betreft het hoge percentage werklozen en natuurlijk hoef ik u niet te vertellen dat die stad Radom heet.

Regelmatig staken fluisterende nevels de weg over, alsof ze aan mij vroegen: "wat die JIJ hier?", iets, dat ik mij gisteren ook al af vroeg.
Vannacht trouwens was ik even wakker. Even, even maar, dacht ik dat er naast de auto bruine beren in de berm graasden, maar voordat ik de zotheid van deze gedachte zelf door had, sliep ik al weer.

Het laat mij maar niet los, de omgeving waar ik rij. Steeds denk ik aan die vervlogen, absurde, tijd terug, een tijd die ik alleen uit boeken ken, een tijd voor mijn tijd.

De omgeving kreeg steeds meer weg van een steppe en het werd hier en daar wat geglooid met steeds minder behuizing.

Via Zwolen en Puławy kwam ik reeds in het begin van de morgen aan bij een stad waarvan het oude centrum prachtig op een heuvel ligt, de stad waar de eerste verliezende finalist van het wereldkampioen schaken het levenslicht zag.

In de stad woonden Joden, héél veel Joden, meer dan de helft van de bevolking, bijna 70 procent.

Mochten er onverhoopt nu nog vragen bij u zijn omtrent welke stad ik het nu heb en over wie het hier gaat, dan blijkt hier wel uit een algemene ontwikkeling beneden het aanvaardbaar maatschappelijk minimum niveau, want wie zijn klassiekers maar enigszins kent, weet dan meteen dat Johann Zuckertort, geboren in Lublin, nakomeling van ene rebbe Ezechiël Curciertort, een tijd lang als beste schaker ter wereld gold, maar na een eerste, echte, kampioensmatch, (waar hij nota bene met 4-1 voor kwam te staan, maar door een onverklaarbare ineenstorting de match met 5-10 verloor) zag hij dat die eerste titel naar Wilhelm Steinitz ging.

Niet ver hier vandaan ligt Bełzec, precies op de grens van het oude Duitsland en het bezette Polen en de Nazi's verkozen die plek voor een kamp omdat er dan vanuit Silecië en vanuit Polen Joden naartoe konden worden vervoerd en er geen gedoe ontstond met douane en zo, want burologen bleven het. Een ander deel verdwenen naar het nabijgelegen Madjanec.

Na mijn laatste klant in Lublin er uit gegooid te hebben, toog ik als een haas via Chełm naar Dorohusk waar ik de grens met de Oekraïne passeerde en net rond de middag kwam ik aan en Kowel.

Alle Joodse burgers uit Lublin overleefden het, op slechts twee na, niet en kwamen om in de twee kampen.

Tot mijn verbazing en tegen alle verwachting in zaten de zes paletten die ik er zou laden er in mum van tijd in en kon ik nog met daglicht derwaards keren, weg uit dit boevenland, want langs de wegen stonden regelmatig ongure sujetten, gekleed in dikke jassen metvan die zwarte bondmutsen, net de beren waarvan ik droomde.

Trouwens, vermoedelijk speelden Zuckertort en Steinitz om de eerste wereldtitel ooit, want pas later zijn andere sporten zich met wereldtitels gaan bezig houden. Schakers blijken hier dus trendsetters te zijn geweest.


Eerst zou ik nog verder gaan, naar het noorden, naar Belarus, beter bekend als Wit-Rusland, maar doordat het niet eenvoudig bleek met de geladen handel de grens tussen de twee staten te passeren, zag het thuisfront daar maar van af.

Toch kon ik het niet laten om even, net voor de grens, in Lubon, te stoppen omdat ik op de heenweg had gezien dat er een grote markt gaande was, maar na een half uurtje hield ik het voor gezien.

De grens verliep soepeltjes, beter als al die geladen wagens die de Oekraïne in willen en wat dat betreft had ik aardig geluk leeg binnen te zijn gekomen.

De terugweg ging weer langs de geboortestad van Zuckertort. Ooit speelde ik met een team tegen een tiental van een schaakvereniging die zich in zijn naam aan deze schaker had verbonden, een club, reeds opgericht rond het WK van die twee, dus rond 1860, maar of deze club, uit Amstelveen, nog bestaat?

Zuckertort werd niet oud, nog geen vijftig, ver voordat de Duitsers zijn Lublin annexeerden.

Aldus schreef ome Willem.
---

De zon.

Door de morgendampen.

Koud.

En ochtendmist.

Onderweg

Tussen Puławy en Radom.

Sulejów.

Aan de Pilica.

Poznań.

De tramremise. Links nog een oud woonblok, rechts een hypermodern winkelpand en daartussen een remise op oude leest geschoeid.

De vlakte.

Witte velden door de vrieskoude.

dinsdag 22 november 2011

De geur.

Je ruikt het bijna niet meer, maar toch. Zo hier en daar bespeur ik nog de oude, vertrouwde reuk.

Het was nog aardedonker toen ik vertrok en alleen een flinterdunne maanschil hing aan de koude vrieshemel; door de koude nevel zag ik nauwelijks sterren en het was ruim onder nul.

De zwarte locomotieven in Wolsztyn waren, omgeven door evenzo zwarte duister, nu natuurlijk niet te zien en niet veel later kwam ik aan, net op het moment dat het duister langzaam door het ochtendgloren werd overwonnen, bij de eerste klant deze week, in Rakoniewiçe waar ik de eerste paar paletten achter liet.

Zodra je achter het "gordijn" kwam, rook je het al, zelfs in de zomer, maar vooral in de winter: je eten, je koffie, de kleding, de straten, echt, overal hing de geur en zelfs de wodka smaakte er naar.

Via Grodzisk-Wielkopolski reed ik langs bevroren velden waar de vorst de laag op de landerijen liggende gewassen eigenaardig wit deed kleuren, het bleef fris, net onder nul en de zon scheen weldadig en alzo kwam ik rond negenen aan in Poznań waar ik nog eens twee adressen weg bracht, maar daarna stevende ik verder, naar het oosten, nog meer de avond tegemoet. Onderweg, rond de middag, even bij een goed uitziende smulschuur op de rem getrapt waarna ik binnen van een eenvoudig doch uiterst knoflookrijk gerecht genoot.

Iets in mij doet mij een fascinatie opbrengen voor dit land, ook iets treurigs, een onbestemd verlangen om alles over dit land te weten, de absurde geschiedenis, een wanhopig zoeken naar een tijd, naar een toen wat er toch niet meer is, hier, in de kilte, terwijl ik helemaal niet van kou houd, een ambivalente huivering maakt zich van mij meester.

Iedereen stookte het hier, én in de "DDR", maar ook in Tsjechoslowakije, het produkt van de dagbouw en hele bergen zijn er voor afgegraven, de bruinkool die de typische "oostblokgeur" veroorzaakte.

Bij de laatste klant vandaag, die in Wartkowice, waar ik al een paar keer eerder ben geweest, duurde het bijna een uur voordat ik kon vertrekken terwijl de dag reeds tanende was, half vier, en een langdurige schemer volgde.

Hoe oostelijker, hoe vroeger donker en hoe noordelijker, hoe langer de schemer duurt, en in de avondschemer kwam ik in de avondspits de stad Łódź binnen terwijl ik deze in het donkerduister weer aan de zuidkant verliet.

De reis ging verder, via Piotrków-Trybunalski, de stad die door de Nazi's, nadat ze Polen hadden bezet, als eerste geheel "Judenrein" werd gemaakt. Niet één heeft de deportatie overleefd.

Nadat het oosten bij de Europese Unie kwam, is men, noodgedwongen, overgegaan op andere brandstof om de huizen te verwarmen, omdat de bruinkool een -te- hoog zwavelgehalte en ook een hoog kooldioxide-gehalte heeft en het diengevolge niet meer werd toegestaan voor huishoudelijk gebruik.

Bij Piotrków-Trybunalski sloeg ik weer af naar het oosten, de weg naar Radom en Kielce op. Laatst genoemde stad roept bij menigeen ook weer tragische gedachten en weerstand op, want in Kielce is niet alleen berucht omdat daar een tijd lang de Nazi's er een vernietigingskamp op na hielden, maar ook vanwege de in 1946 spontaan ontstane Pogrom waarbij nog eens ruim 40 holocaustoverlevenden werden gedood.
Nog in dezelfde maand vertrokken ruim 10.000 overlevenden Polen omdat ze zich er niet meer veilig voelden. (Overigens werden de aanstichters uiteindelijk berecht en werden er ook een groot deel ter dood veroordeeld).

Bij Sulejów splitst zich de weg en daar sloeg ik links af, richting Radom, en nog voor Opoczno hield ik het weer voor gezien, trok de gordijnen dicht en zette de kachel op elf. Buiten is het koud en ongezellig. Wat doe ik hier toch!

Toch wel, hier tegenover, ik was er net binnen, een wat verlopen haphok, wordt nog -illegaal?- bruinkool gestookt en meteen ruik ik weer de oude stinklucht, de lucht van weleer, zoiets als de lucht, de verleden lucht uit grootmoeders kast.

Het overtreft bijna het aroma van de door mij meegedragen knoflook.

Aldus schreef ome Willem.

---

Meteen!

Als je binnenkomt. Lange, stille, fascinerende wegen. Hier op weg naar Zielona Gòra.

Oud wegdek.

Gewoon. Op de doorgaande weg door kleine streekdorpjes.
Het is altijd even doorbijten, zo, die eerste dag, werkelijk, de avond tegemoet en niet alleen vanwege de voorbije vrije week.

Toch viel het wel mee, niet in de laatste plaats omdat het vandaag, aan mijn kant, rustig, soms zelfs stil was, zo stil, dat ik bij wijle dacht een reis in het verleden te reizen, maar de brede zesbaanssnelweg voorkwam dat ik dieper in een heerlijke droom weg zonk.

In het donker langs Hengelo en tegenverkeer van heb ik jouw daar. Pas na Osnabrück werd het licht terwijl ik, om de file bij Bad Oeyenhausen te ontlopen, even daarvoor het voertuig aan de kant zette en een hazenslaapje deed.

Als een statige kanonskogel zoefde ik langs Hannover, Magdeburg en Berlijn en niet lang daarna kwam ik aan bij de oosterburen van onze oosterburen.

Reeds vielen lange schaduwen over de wegen, de nòg stillere wegen, teken dat de avond aanstonds was, al gauw een uur vroeger dan vanwaar ik vanmorgen vertrok. Toen ik, op weg naar Zielona Gòra, door Krosno Odrzańskie kwam van de schemering al ver gevorderd en kwam de damp al van de Odra af. Hoe verder naar het oosten, hoe killer en kouder, hoewel vandaag de zon zich overdadig liet zien.

Alweer in het donker kwam ik aan in het stadje Sulechòw, een dertig kilometer vóór het merkwaardige stoomlocomatievenkerkhof van Wolsztyn, en daar zette ik de boel op de rem.

Het begin van een, als ik goed heb geteld, zesde Poolse reis dit jaar is een feit.

Echter het bericht verliet dit keer niet meteen de telefoon. Bleef het haken ik de vrieskoude? Te dik wolkendek? Of stond ik op een te ver verlaten plek waardoor ik niet kon zenden?

Aldus schreef ome Willem.
---

zaterdag 19 november 2011

Met de ACADIANA onderweg naar huis, dwars door de polder.

Zo krijgt je een beetje een idee hoe het voelt als je in een oude ACA rijdt met radio ONDERWEG aan!


donderdag 17 november 2011

Friesland.

Sloot, weiland, mist.

Slaven.

De dagen glijden ras voorbij en de tijd glipt als zand en liefde door de vingers, want de derde donderdag van november, dié donderdag dat de eerste Beaujelais Nouveau, in Nederland héél fout Beaujelais Primeur geheten, weer gedronken mag worden, is aangebroken.

Afgelopen zaterdag was ik bij een bijeenkomst van vrachtrijders waar diverse problemen die ons beroep teisteren, onder de loupe werden genomen en met 1500 voornamelijk dikbuiken stemden we in met een aktie, een aktie waarover al snel Tweede Kamer-vragen werden gesteld.

Immers: de moderne slavernij grijpt als een weerwolf om zich heen, zoekende bij wie hij het loon verlagen kan, want men wil hetzelfde werk, of liefst nog meer werk voor minder loon laten verrichten, maar wie dan toch is die men?

Marie, zo heet zij, allerminst zomaar een men, maar de weduwe van Marcel, de vrouw die de Beaujelais nog op originele wijze laat rijpen, zo ongeveer de enige Beaujelais Nouveau die nog drinkbaar is. Het is die wijn die we vandaag zullen drinken, en ik, als outsider, al reeds eerder, bij Marie, heb mogen proeven in de geriefelijk kelder van het Chateau, Chateau Cambon.

Nog steeds blijven de Eurologen geloven in sprookjes en proberen met one-liners de goedgelovige Europese burger mak te houden en bang te maken door de onzin te beweren dat terugkeer, de terugkeer van de boze Euroweg, waarmee wij allen in het (eur)ootje zijn genomen, ons erg veel gaat kosten, maar dat zijn alleen die mensen die van de euro tot religie hebben verheven, die mensen die zelf over de ruggen van de werkende Europeaan er veel geld aan verdienen en hebben verdiend.

Een nieuwe onderklasse wordt gecreëerd: we zien ze opdoemen op de nieuwe Maasvlakte, in Noord-Groningen, langs de Amsterdamse Noord-Zuidlijn en langs de Europese snelwegen.
Mensen, bejegend nog minder als beesten, geen geld voor een douche, of eten, en weken van huis, uitgebuit.

Het mist vandaag en ook is het fris en inmiddels ben ik onderweg, onderweg naar het noorden, Friesland, nu eens met de kleinste vrachtwagen, privé, een acadiana van het fameuze merk Citroën, een naam die jaren geleden een tijd lang de Eifeltoren van Parijs versierde, de naam die zijn oorsprong vindt in het oude Amsterdam, van de Joodse fruithandelaar Mozes Limoenman die de bijnaam Mozes Citroen kreeg en die naam overdroeg aan zijn zoon André. In of rond 1800 ging André in Parijs wonen waar hij een tandwielenfabriek had en waar de uitvinding van de v-vormige tand werd gedaan, nog steeds het embleem van de latere auto Citroën. (De trema op de e is er op zeker moment een beetje opgeslopen).

Achterin de laadbak een paar dozen met wijn, beaujelais Nouveau die met dit grijze weer lekker op temperatuur blijft. Door de grijze mist rijden we langs lege parkeerplaatsen die bij het vallen van de avond, als wij een fles Beaujelais van Marie legen, gevuld worden met mijn collega's uit het voormalige oostblok waar zij in de vrieskoude op het naar urine meurende asfalt met een afgekeurde primusbrander hun soms wekenoude voedsel opwarmen terwijl ze hun handen voor de mond warm blazen.

Het Europa van de euro blijkt opeens surrealistische trekken te hebben, een schilderij, een mengeling van Carel Willink en Salvador Dali.

Hoe lang nog moet dit land nog gebukt gaan onder de euro?

Hoelang de Slaven onder slaverij?

Ik verlang naar een glas wijn van Marie. Das toch niet zo gek? Toch?

Aldus schreef ome Willem.

---

zaterdag 12 november 2011

De bombomweg.

De weg was bestond nog uit twee rijstroken en ik kwam er, zeker, maandelijks en altijd op weg naar pake en beppe waarmee maar even kan worden vastgesteld dat er aardig wat Fries bloed vanuit mijn hart de aderen binnen stroomt.

Afgelopen dagen liepen mij een weinig uit de hand, maar waren desalniettemin niet minder interessant dan alle andere dagen. Als je het maar wilt zien, uiteraard. 

Donderdagmorgen bijvoorbeeld, toen ik wakker werd op een grote parkeerplaats van enorme supermarkt te Strassbourg waarna ik voor de Strassbourgse file uit vertrok naar het noorden om nog wat te laden in een dorpje met de naam Mommersheim waar ik door een ongeveer dertigjarige meid met blond touwhaar werd geladen en die tegen iedereen om haar heen riep "J' arrive!", wat, "ik kom er aan" betekend.
Vandaar toog ik huiswaarts, regelmatig door dichte mist waardoor van de omgeving weinig kon worden genoten.

Hoewel, om de mist wat te ontwijken besloot ik vanuit Weiswampach via Vielsalm en Trois-Ponts laag te blijven rijden en daardoor reed ik na lange tijd weer eens de weg die men reed voordat er in de wijde omgeving snelwegen waren aangebracht en ik bleef dit volhouden tot Stavelot - Francorchamps.

Aan de noordkant van de weg was een verhoogde dijk aangebracht met daarop grasland waar zomer en winter schapen liepen, altijd maar schapen, en de kudden werden gescheiden door een dwars door dat grasland van beneden naar boven, over de dijk heen, geplaatste houten afrastering, ongeveer elke 4 á 5 kilometer en boven op de dijk voorzien van een deur in dat hekwerk.

Op zekere tijden hadden alle schapen tussen twee afrasteringen in rode vlekken of stippen op de rug en ben er nooit achter gekomen hoe dat kwam of waar dat voor was, maar ik zie ze nog altijd voor me.

Gisteren, vrijdag, kwam ik er trouwens weer, toen ik voor de verandering een kort reisje Groningen kreeg toebedeeld, u weet wel, de stad waar Josef Israëls het levenslicht zag, en niet allen hij, maar ook, naar ik meen, Kamerlingh Onnes en Johan Huizinga en door deze namen is Groningen wel een stad van naam, natuurlijk.

Op twee plaatsen stond een huisje en daar stond, voor zover mij toen bekend, het eerste bordje in Nederland bij dat op die plekken gevaar bestond voor plotselinge windstoten, niet overbodig, want ik weet nog goed dat als we er met de oude Mercedes 180 D, de AD-36-93, langs reden het stuur soms uit de handen van de bestuurder werd gerukt. Aan het begin en einde stonden twee wit-blauwe "keten", houten tentjes, waar je koffie kon drinken en meestal stopten we op de heenweg even aan de Hollandse kant.
Aan beide zijden stonden, en staan nog steeds, twee keer een rij grote hoge betonnen bouwwerken, enerzijds, aan de Friese kant, de Lorenzsluizen, vernoemd naar de Arnhemse natuurkundige Hendrik lorenz, anderzijds, aan de Hollandse kant, de Stevinsluizen, vernoemd naar de Bruggeling Simon Stevin, een beroemd wetenschapper ten tijde van Prins Mauritz tijdens en tachtigjarige oorlog, terwijl op twee-derde, bij het zogenaamde torentje, een standbeeld van de bedenker van deze dijk, Ir.  Cor Lely te zien is.

Een dagreisje gisteren dus, eerst Bolsward, midden in het stadje voor vier doosjes, daarna via Leek naar Haren en toen dus nog even Groningen en als laatste klant gaf ik nog een palletje in Grijpskerk af.

Daarna weer terug, net als vroeger, en de oplettende lezer zal wel begrepen hebben dat ik over de afsluitdijk aan het schrijven ben.  De weg bestond destijds uit achter elkaar liggende betonplaten en de tussenruimte was gevuld met rubber kit of iets dergelijks.  Als je er met de auto over heen reed, hoorde je de hele tijd een kleine dertig kilometer lang steeds twee achter elkaar bom-bom als je over de afscheiding van de betonnen platen reed, één keer de voorwielen en meteen daarna, één keer de achterwielen en dat inspireerde mij, toen ik een jaar of vijf was, de weg met de naam bombomweg te dopen en die is er bij ons jaren in gebleven.In of rond 1970 werd de weg verbreed tot vier rijstroken en de betonnen platen maakten plaats voor het overal opduikende zwarte asfalt.

En dat betekende ook het einde van de bombomweg, maar niet voor mij.  Ook zonder dat geluid heeft deze weg voor mij nog deze naam.

Aldus schreef ome Willem.
---

woensdag 9 november 2011

Goudgeel.

Over de Elzas lag een kleurloze grauwe sluier die er bovendien nogal kil uitzag, maar niettegenstaande dat lagen de tegen de hellingen opgroeiende druivenstruiken met hun herfstkleuren er schitterend bij alsof er een gouden laken over gespreid was.

Meer wilde ik er van zien, en er nog wat foto,s van maken, maar de wijnboer stak een spaak in het wiel.

De papieren lagen reeds klaar bij de declarant, dus vanmorgen zonder oponthoud Zwitserland in, naar Romanshorn, waar ik ook al weer snel leeg was. En daarna op weg, langs de Rijn, naar Frankrijk.

Bij Bad Sackingen de Rijn over, de mislukte Eurozone weer in en niet lang daarna alweer de Rijn over, nu reed ik Frankrijk binnen.

Het bewijs is trouwens geleverd: het democratische gehalte van Europa met zijn parlement is ver te zoeken.

Eindelijk een president, die van Griekenland, het land dat niet alleen de bakermat is van het drama, maar ook van de democratie, wilde een referendum houden met betrekking tot de Europese staatssteun en bezuinigingen, maar toen, toen, stonden alle europarlementariërs op hun achterste benen!

Je gaat toch niet vragen wat de mensen er van vinden! Hoe durft die Papandreus!

In Thann ontving ik mijn eerste (deel)-lading en vervolgens reed ik naar Emfig, een klein dorpje bij Selestadt waar door het thuisfront mijn komst voor het ophalen van één pallet reeds een week geleden was aangekondigd, maar toen ik ter plaatse kwam, bleken de "documenten" er niet te zijn. Op zich heb je die overigens niet eens meer nodig voor het vervoer, want het volstaat tegenwoordig al indien met het cijns-nummer van de ontvanger op de vrachtbrief schrijft, maar die Fransen willen per-sé dat je de echte douane-documenten mee neemt.

Dus u weet het wel weer: bellen, bellen, terugbellen en zo voorts, wat resulteerde dat de palet toch werd geladen en er binnen vijf minuten documenten zouden zijn.

Nu weet je maar nooit, hoe lang vijf minuten in Frankrijk duren, maar toen het al bijna donker was en meer dan anderhalf uur was verstreken ben ik maar fort gereden, en omdat het dus al donker was, kon ik helaas geen mooie foto's meer maken van een gulden druivendeken.

Onderhand voel je dat de Europese dictatuur om zich heen aan het grijpen is, soms ook lijfelijk en letterlijk.

Onderweg kom ik, vlak voor een rotonde, verkeersdrempels van grote hoogte tegen waardoor ik nauwelijks 5 kilometer per uur kan rijden

De eurodictatuur van de verkeersdrempel.

Traag verdwijn ik, omringt door de avondmist, in het donker, op weg. Op weg weer naar elders, langs goudgele velden.

Aldus schreef ome Willem.
---

dinsdag 8 november 2011

Jantje.

Opeens maakt mijn brommer een enorme herrie en onder het rijden zie ik, dat ik het boutje waarmee de uitlaat aan de cilinder vast zit, ben verloren.

En omdat er op de weg van Memmingen naar Kempten een enorme verlatenheid heerst is de herrie die ik met mijn brommert maak kolossaal terwijl de in de weiden grazenden subiet op hol slaan als ik langs kom.

Als we met al die herrie door Dietmannsried rijden, zie ik een boerenschuur waar landbouwvoertuigen in en om heen staan terwijl er twee mannen rond lopen, gekleed in blauwe werkkleding. De één een jonge, magere vent, de ander en oude met een hoedje en een geweldige bierbuik.

Zonder mij de bedenken knijp ik in de rem van mijn Mosquito Garelli en Jantje, die met zijn Malaquti achter mij rijdt, stopt eveneens en kijkt mij vragend aan.

De vragende blik beantwoord ik door al zittend op de plof naar de blauwe kielen te waggelen en op mijn allerbeste duits wijs ik op het gat waar de verloren bout heeft gezeten. Na een ervaren technische blik, geworpen op het ontbrekende euvel, loopt de oudste de schuur binnen en komt even later terug met een passend boutje en een ringsleutel om de zaak vast te zetten waarna de magere kiel de opdracht krijgt het euvel te verhelpen.

"Was moes ik betsalen" vraag ik in gebrekkig duits, maar de oude baas wijst het vriendelijk maar zeer beslist en lachend van de hand en zegt dat dat helemaal niet hoeft en korte tijd later rijden Jantje en ik weer verder, op weg naar het zuiden.

Vandaag rij ik er weer, nee, niet over de toenmalige weg, dat is geen doen meer, maar over de snelweg die er toen niet was, op weg naar, weer, Wiggensbach en terwijl ik door het dal van de Iller snor, denk ik aan het hierboven geschetste tafereel, ik geloof dat het 1970 was, toen ik met een vriendje en brommer met vakantie was en uiteindelijk toen in Joegoslavië terecht zijn gekomen.

Joegoslavië, dat land bestaat al niet meer en ook Jantje ben ik geheel uit het oog verloren, maar wat blijft zijn de vele grappige herinneringen, zoals over dat verloren boutje waar ik gratis en voor niets in Dietmannsried een nieuwe kreeg terwijl Dietmannsried ook de afslag is die ik neem om bij het losadres te komen.

Nee, een erg spannende week wordt het dit keer niet want het is een reis, zogezegd, uit het boekje.

Hoewel: gisteren was ik weer eens sinds lange tijd in Sassenheim en reed ik na lange tijd weer eens dwars door Voorhout. Als laatste klant kwam ik nog bij een zeer oud adres, de firma Daas te Aalsmeerderbrug, die sinds mensenheugenis bekend is om zijn rode aarden bloempotten en die daar tot ver in de jaren tachtig van de vorige eeuw nog ook daar werden geproduceerd.

Daarna vertrokken, via Venlo naar Koblenz, en zo kwam ik, uiteindelijk, hier, net voor de laatste echte buitengrens binnen Europa.

Het land wat zo verstandig is geweest niet mee te doen met de nu reddeloos verloren Euro en waar je ook met de boot kan komen als je de Rijn over steekt waar die op zijn breedst is.

In de stuurhut denk ik even terug, naar de reis die ik met Jantje maakte en ik weet nog dat we op de terugweg langs de zuidkant van de Bodensee hebben gereden.

Dan moeten we dus ook hier langs zijn gekomen.

Hoe zou het met hem zijn? Met Jantje? Misschien leest tie het log wel....


Aldus schreef ome Willem.
---

zondag 6 november 2011

Enkele kiekjes de afgelopen week.


Mooi door het grote land.



soms smal,



soms even winkelen. De wodka-voorraad is altijd even groot.


Op de dodenakkers staan vanwege 1 en 2 november de graven vol met bloemen.



En steeds door dit soort kleine dorpjes heen.


En soms door dit soort desolate oorden.

Op weg naar (opname 1) Wielun, en daarna (opname 2) er door heen.


......................................................................................

vrijdag 4 november 2011

Geboeid.

Nee, ik kan u gerust stellen. Het is niet meteen waaraan u wellicht denkt en ik ben niet door de hermandad meegenomen noch verblijf ik in één of andere nor.

Rond de middag hoorde ik dat er wat geladen moest worden in Deventer, net op het moment dat ik vanaf Berlijn Nederland weer binnenreed, maar bij het laadadres aangekomen bleek ik niet de enige te zijn en sta nu al een poos in de rij, hetgeen nog wel even gaat duren. Daarna nog naar Amsterdam en zo wordt het toch nog een latertje vandaag.

Intussen denk ik terug aan de afgelopen reis door het Poolse land en tracht voor mijzelf onder worden te brengen waarom dat land mij zo boeit.

Polen, het land met zo'n ontzettende geschiedenis, waar vele jaren zoveel gruwlijkheden hebben plaatsgevonden (en niet alleen in de NAZI-tijd), waar je, bij wijze van spreken, overal op de velden en in de bossen, zodra je een schop in de grond steekt, op een massagraf stuit.

Al dat bloed van de in de loop de jaren ontelbare slachtoffers roept vanuit de aarde en misschien is dat ongehoorde roepen wel wat voor een zekere troosteloosheid zorgt. En daarnaast de as van zovelen die niet in graven verdwenen, maar als afval werden verbrand.

Gisteren was het Allerzielen (wie kent dat nog?), altijd de dag na Allerheiligen, en dan gedenkt men in roomse kringen de doden wat goed te zien was. De vele dodenakkers, waar dierbaren werden begraven, gezaaid wellicht, stonden dan ook vol met grote bossen bloemen en rond de hoven liepen ouderen, vaak ineengedoken oude dametjes, soms, ja vaak, ontluisterd door de ouderdom.

Toen ik een moment voor een verkeerslicht bij zo'n dodenakker moest wachten, sloeg ik een wat krom oud vrouwtje gade met een eucalyptusuiterlijk die ook met bloemen de poort door ging en stelde me even het leven van die twee voor. Allebei hun jeugd doorgebracht kort voor de oorlog, elkaar ontmoet op de huwbare leeftijd, hij, een krachtige Stanislas of Wladimir, zij een oogverblindende Złata, toen getrouwd, gewerkt, feest gevierd, gedanst, verdriet gehad, gerouwd, en dan, na vele jaren, kwam daar een einde aan en bleef zij alleen over. En als ze dan de bloemen op het graf van haar geliefde neerlegt, kun je zelf wel bedenken wat er dan allemaal voor herinneringen door dat mensje heengaan.

Maar in Polen voel je ook de bijzondere plaats van dit land, de buffer die het is tussen oost en west. De brug tussen het geheimzinnige Rusland en het bruisende westen, waar de handelaren van oudsher samen komen.

Dat alles heeft de volksaard naarstig beïnvloed, het zit in de genen, de kleinhandel, de nijverheid op de vierkante meter, de ondernemingslust, de zwoegende boerenstand, altijd zichzelf, tegen wil en dank, kunnen redden en daarnaast de sjofelheid, de alkoholverslaving die de droefheid camoufleert.

Een tijd lang, ten tijde van het gordijn, heeft men die volksaard willen stroomlijnen langs wegen die onpools waren, maar de Polen hebben juist in die tijd zich meesters getoond in het omzeilen van allerlei opgelegde wetgeving en was daardoor het meest vrije land achter het gordijn.

Inmiddels zijn we weer jaren verder en het land ontpopt zich langzaam en zeker, op weg om een economische grootmacht te worden.

De grens tussen oost en west, ze hebben te vaak met zich laten sollen, het volk werd van west naar oost, en later weer van oost naar west gesleept. Geen wonder dat je dan aan de wodka raakt.

Maar het ziet er naar uit dat men dát juk thans van zich heeft afgeschud.

De Polen laten zich niet meer boeien.

Aldus schreef ome Willem.
---

Mist.

Aan het einde van de dag komen plotseling grauwe geesten uit de bossen.

Referendum.

Das Bild heeft mijn idee meteen de volgende dag overgenomen.

donderdag 3 november 2011

Grijs.

Het was mistig en grijs, vanmorgen, de lucht, alles, zo grijs als mijn baard en onder die conditie reed ik de brug over de Wisła over en reed Płock binnen, het stadje dat tijdens de Duitse bezetting door die lui Schröttersburg werd genoemd en de stad waar een enorme raffinaderij van het Poolse Orlen gezeteld is.

En ergens tussen de terreinen van Orlen, zat het laatste afleveradres dat ik erg snel had afgeleverd, ondanks de mist waardoor het slecht zoeken was.

Daarna langs de noordkant van de Wisła gegaan waarbij ik langs enorme koolakkers en andere groentenakkers kwam, benevens een gebied met zeer veel fruitbomen, hier meestal appels.

In Dobrzyn nad Wisła keek ik links de straatjes die naar de rivier lopen in waardoor ik nog net een glimp van het water op kon vangen. Het bleef maar fris vandaag, nauwelijks zes graden, ook toen de zon zich af en toe door de mist wist heen te prangen, en ook, toen ik via de stuwdam over de Wisła en langs Włocławek richting Poznań snorde. Tussen Kruszwica en Strzelno kwam de zon er echt even goed door terwijl ik in Trzemeszno even halt hield voor een warme chocolademelk.

Na Gniezno werd het al wat schimmiger, een bijna-mist, tezamen met de zonnestralen, deed de in herfsttooi van de aan de wegkant aanwezige berkebomen paradijselijk oplichten, als ware ze met hun witte stammen van een andere of vroeger wereld.

Na Pniewy, toen ik opstoomde naar Świebodzin, kwamen in grote vaart enorme nevelwolken, als grimmige bosgeesten, aansnellen die de zon deden verduisteren. Zo nu en dan zag je nog een grote donkerrode bol, gelijkend op een reuzenmandarijn, maar toen die achter de aarde was gevallen en het helemaal duister werd, kon ik de wegstrepen nauwelijks meer zien, wat duidde op een weersgrens.

Die grens liep, inderdaad, bijna gelijk met de landsgrens, want daar bleken de bosgeesten niet meer rond te dolen en direct liep te temperatuur flink op en passeerde zelfs de elf graden.

Rond zessen en zonder nevel kwam ik het land van onze oosterburen binnen, passeerde Berlijn en niet lang daarna was het gebeurt met de rij-tijd en zocht ik een voertuigstal op, een grote parkeerplaats met een Aral-pomp. Boven mij sterren, en een bleke halfwas maan.

Vaal, en misschien een beetje baardgrijs.

Aldus schreef ome Willem.


---

Verlaten.

Ergens tussen, globaal, Gdansk en Poznan.

woensdag 2 november 2011

Onderweg.

Leuke stadjes.

Prachtige kleuren.

In de Poolse midlands.

Hét referendum.

Ik ben vóór. Eindelijk, ik ben ook eens vóór!!

Vanmorgen vond ik een zwalkende mist op mijn weg terwijl ik ondertussen naar radio vijf luisterde dat glashelder bij mij binnenkwam. Daar vernam ik van dat referendum, en ik ben vóór. Nog steeds.

De eerste twee klanten zaten nog in het voormalige Duitsland, in het oude Silezie, de eerste in het oude Lignitz dat na 1945 Lignica en later Legnica ging heten en waar een enorm Sovjetleger werd gehuisvest dat ongeveer één derde van de stadsoppervlakte bedroeg.

De klant was er snel uit, zodat ik al weer vroeg op pad was naar het zuid-oosten, naar Opole, het vroegere Oppeln waar ik aan de oostkant van de daar stromende Odra (Oder) de tweede klant afleverde.

Via Kluczbork, het oude Kreuzburg, reed ik naar Wieluń, het eerste echte Poolse stadje dat in het graafschap Łódzkie ligt, een stadje met een vreselijke historie.

Nadat de Nazi's in 1939 een met Duitse soldaten in Poolse uniformen te Gliwice een aanval op een radiostation hadden gefingeerd om een aanleiding voor oorlog te hebben, voerden ze niet lang daarna een lafhartig bombardement uit op dit even over de grens gelegen stadje waar twee keer zoveel doden vielen als de aanval, later, op Rotterdam.
Nee, daar hielden ze destijds geen referenda over....

Kijk, als je eerst de boel financieel in de soep laat lopen, en er zijn anderen die je financieel uit het slob willen helpen, dan accepteer je dat niet zomaar. Daar stemmen we eerst over, en gelijk hebben że, die Grieken, niet voor niets de bakermat van het drama.

Na Wieluń volgde Sieradz en vlak daarna kwam ik voor een spoorviaduct van 3.60 uit, te laag dus voor mijn truck die vier meter doorrijhoogte nodig heeft, zodat ik eerst de richting van Zdunska Wola op reed en via een boerenlandweg alsnog aan de andere kant van de spoorbrug terecht kwam. Na een uurtje volgde de laatste kant voor vandaag, te Wartkowice en toen ik die er uit had, hield ik er nog eentje over voor morgen, zodat ik na nog een uurtje rijden in Gostynin, dat alweer in Mazourië ligt, een graashok vond voor wat bonensoep en ander voedsel uit een Poolse keuken, voedsel met nogal wat onuitsprekelijke namen waarmee ik de lezer niet lastig zal vallen.

Hoe oostelijke ik vandaag kwam, hoe kouder het werd, en nu vriest het reeds een weinig. De zon scheen aangenaam, de lucht deed weer vreemd aan, de lucht, waar op sommige plekken een bruinkoolgeur aan zat. Ietwat geheimzinnig was het zicht over de vlakten, een soort stilte voor de storm, een warmte voor een strenge vorst. Hier, midden in Polen, ben je nog maar een paar uur rijden verwijderd van de Oekraïne en je kunt de russen op een haar na ruiken.

Tussen de middag, nog voordat ik een pinautomaat vond, probeerde ik hier nog met de euro te betalen, maar men wilde die stuiptrekkende dingen al niet eens meer hebben. De Złoty is, zoals de naam al zegt, weer goud waard! (Złty is geel, złoty is goud-(stukken)).

Maar een referendum moet er komen, óók in Nederland, juist in Nederland! Een referendum of wij al die poen wel in die bodemloze Griekse tragedie willen pompen en onderwijl voedselbanken accepteren!

Kom op, Rutte, kom op met dat referendum!!

Een referendum alstublieft, voordat we, net als destijds met die euro, het allemaal weer door de strot geduwd krijgen!

Of laten we ons weer in het (eur)ootje nemen?

Ik zag, en zie: een złoty trok een lange neus naar de euro.

Aldus schreef ome Willem.
---