Hoeveel mensen hebben mijn site bekeken?

zaterdag 31 december 2011

Het laatste tal.

In Puurs, tussen Brussel en Antwerpen, aan de oude snelweg die langs Boom loopt, was mijn laatste losplek dit jaar, waarna ik met de neus van de truck richting huis vertrok. 

Een vuurpijl spuit de hemel in, het knallen vervult de middag en een walm van oliebollenlucht vult de winkelstraten, zo aan het einde, op de laatste dag van 2011, het oude jaar wat recentelijk nog nieuw was.  

Goede voornemens worden wederom, ten zoveelste malen, gesmeed, goede voornemens om daarmee het nieuwe jaar 2012 in te gaan, maar wat mij intrigeert is het getal waarmee we eigenlijk de verkeerde kant optellen, het getal dat nooit begonnen is bij het cijfer één, zijnde een eerste jaar van "iets" en zo ook onze jaartelling die zijn herkomst heeft doordat een nogal onbekend gebleven monnik, in meen Dionisus geheten, rond 500 bedacht dat het toen het jaar 500 was en op dit getal kwam door terug te rekenen tot het geboortejaar van Jeshua van Nazareth, enigszins verwarrend, omdat deze jaartelling gelijke tred bleek te hebben met de Juliaanse kalender van de Romeinen. 

Het getal is daarna nog één keer, door paus Gregorius de zoveelste, rond 1580, gerepareerd met de instelling van correcte schrikkeljaren en van die tijd af heet onze telling de Gregoriaanse jaartelling.  (Hoewel, deze reparatie is in Rusland na de oktoberrevolutie van 1917 pas erkent!). 

Onderweg, een laatste keer dit jaar, nog even halt gehouden bij een degelijke chauffeursstop te Hank, Napoleon genaamd, waar nog een laatste vier, vijf collega's zaten en ik dronk koffie met een vulkoek erbij.

En toen had ik nog een klein restant kilometers in 2011 voor de grill. 

Eigenlijk is het optellen van de jaren fundamenteel niet in orde, niet juist, omdat op deze wijze het getal meer en meer wordt, steeds meer cijfers in het getal, tot het oneindige en juist dat laatste, dat "tot" is naar het oneindige toe onmogelijk, onbestaanbaar.
Daarbij moet nog opgemerkt worden dat oude volken kalenders kenden, maar eigenlijk nooit belang hechtten aan de jaartelling.  Dat begon pas rond 500 toen men ook voor het eerst cijfers begon te gebruiken, cijfers, die voor die tijd niet bekend, en later lange tijd niet echt populair, waren. Vandaar dat men, wars van cijfers, lange tijd Romeinse letters als cijfers in getallen bleef gebruiken, soms tot de vorige eeuw aan toe. 

Vroeg in de middag de tank nog even gevuld met knalsap om zo het nieuwe jaar in te rijden en wederom een grote menigte van pakjes van allerhande soort te  gaan voorzien en wie weet hoeveel artikelen er in uw huis staan die het DAFje met zijn ruiter reeds voor u heeft verplaatst! 

Probleem met cijfers lig hierin, dat niemand weet hoelang het getal door blijft lopen, want de wetenschap blijkt niet in staat dit oneindige, onbestaanbare eindgetal uit haar kennis te distilleren waarmee maar weer mooi het tekort van wetenschap wordt aangetoond, want stel, dat over honderd jaar het laatste jaar zou wezen, zouden we nu vanaf honderd beter kunnen gaan terugtellen, aftellen, 99, 98, 97 enzovoorts, tot het laatste jaar, het jaar één, , het laatste cijfer, bereikt is en wie weet, is dat laatste jaar wel 2012, het laatste jaar en dat daarna de tijd ophoudt te bestaan om nimmer meer weer te keren. 

Rest mij nog de laatste cijfers, het laatste tal, 143.854, de dit jaar afgelegde kilometers waardoor het totaal uitkomt op 918.631.  

Nog even, en ik ben weer miljonair.

D.V., Daf Volente. 

Aldus schreef ome Willem.
---

vrijdag 30 december 2011

De laatste rit van dit jaar in beeld.

Op de heenweg kwam ik nog even door Luxemburg-stad.






En later via de weg naar Epinal.



En later, over de oude N-7 bij Valence.




Waar ik opeens afgevallen lading zag liggen.



En nog meer naar het zuiden natuurlijk weer dit soort wegen, hier op weg naar Nimes.



Terwijl je dan ook door leuke dorpjes komt.



Hier een plaatje van Avignon.


Op de terugweg, nabij Montbard, een prachtig landschap.



En leuke stadjes, dit is Montbard.



En verder, over de wegen naar het noorden.



Met bomen vol mistletoe, prachtig toch?



en verder......




weer door een stadje....



Langs bomen vol mistletoe.



En verder niemand te zien.....




Want de weg is nagenoeg leeg en verlaten!



kijk maar goed.....




Bijna, we naderen hier over een uur de grens.....




terwijl de vogels mij nog net ontwijken.



en tegen drie uur door Rethel snor,


En dan weer verder, langs oneindige landerijen.


Vervallen.

Het staat er nog steeds en het staat er al jaren, vanaf ongeveer 1990 en ik ken het nog als nieuw


Even zat hier een snackboer in, en later ooit nog een zwembadverkoper, en nog wel andere zaken, maar reeds een jaar of 10 staat het leeg. En met het jaar leger.

Tussen Vitry en Chalons, net na de klucht.

La machine Parlante.

Une parlante, vrij vertaalt, een praatmachine. Zo werden hier in de begintijd van het audiotijdperk de platenspelers genoemd. Het grammofoonplatenmerk Parlophone (anno 1896)doet daar ook nog aan denken, het platenlabel waar de Beatles hun eerste singels op uitbrachten.

Noorden.

Een laatste blik over het Franse land in 2011.

Champagne.

De avond, de nacht over de laatste donderdag van 2011 is gevallen, na een dag van ronddolen over de Franse heuvels en vlakten waarbij ik over voormalige, nu in ongebruik geraakte, hoofdwegen snorde: Chalon sur Saône, de oude weg op naar Parijs waar tot vóór de zestiger jaren van de vorige eeuw, dus net voor de aanleg van de snelweg Parijs-Lyon, het autoverkeer over kwam, tot Saulieu, want daar verliet ik die weg om af te buigen naar Montbard en Châtillon sur Seine en dan, via Bar sur Aube uiteindelijk aan te komen in Châlons en Champagne dat tot voor enkele jaren gewoon Châlons sur Marne heette, dus is het geven van die nieuwe naam terug te voeren op Franse poe-ha, bedoelt dit stadje te promoten voor een te duur en ongezellige bubbeltjesproduct dat onder de naam champagne de hele wereld over gaat, ondanks dat het niet te drinken, niet lekker, is en juist bij uitstek aan aanvang van een nieuw jaar, zoals het over enkele dagen te beginnen nieuwe jaar, er door te veel mensen, oh wee, ook nog wordt gedronken!

Hoe slecht toch kun je een jaar beginnen en hoe heeft men de smaak toch zo afgrijselijk kunnen manipuleren! Ach, laat maar, het is toch een roepen in de woestijn, het schreeuwen over de Franse vlakten heen, tegen menigerlei dovemansoor in.

Onderweg zon en het werd een ouderwetse reisdag door een oude tijd, slechts zo nu en dan opgeschrikt door een rotonde of ander venijnig straatterreur en dan, even, dan was ik weer terug in het heden om me vervolgens weer te verliezen in dagdromerij, na Vitry le François de klucht op, en later, van Suipes naar Rethel en toen dreigden de eerste wolken en begon het flink te waaien.

Clairette de Die bijvoorbeeld, traditionelle, en daar stond vroeger "methode champagnoise" bij, maar dat mocht van de invloedrijke champagnepiefen hier niet meer, maar dát is tenminste wél te drinken en nog lekker ook, maar ja, wie ben ik, wie luistert nou naar mij?

Bij het invallen van de avond kwam ik aan in België, reed Couvin door en bleef vlak voor Brussel staan waar hevige regen met veel geluid op het stuurdak klettert.

Droef sluit ik de ogen en zie al die mensen voor me, al die tallozen die over enkele dagen weer net doen alsof, alsof die bubbels lekker zijn terwijl het zuur de monden scheef trekt en de zoete plak onaangenaam aan het gehemelte blijft kleven.

Het oud Jiddische spreekwoord: "Die ganz welt is aan uz", blijkt maar weer al te waar, zeker als het champagne betreft.

Aldus schreef ome Willem.

Ps. Uz, van het Duits Uzen
de wereld is één "uz", vrij vertaald, bedrog.
---

donderdag 29 december 2011

Dromenland.

Geen enkel geluid is te horen, het is weer zo'n vreemde winternacht, mystiek bijna als oude tijden herleven.

Stil was het ook bij de cave in Saint-Chinian waar ik de sfeer van vergangen jaren proefde, van jaren met betrekkelijke stilte, zonder voortrazend verkeer, maar met zo hier en daar een voertuig, alsof ik een korte trip maakte met de tijdmachine van Professor Barrabas.

Zoiets ontstaat doordat een meerderheid der West-Europese mensheid deze week het werk heeft neergelegd, vreemd eigenlijk, dat neerleggen en dan opeens die sfeervolle verandering.

Vreemd dat dan zo'n bijna onwezenlijk droomland ontstaat en zo reed ik het stadje weer uit, de bergen in en vanuit de hoogte oogde ik nog eenmaal over het slapende dorpje, dat in de diepte lag, en snorde over verlaten wegen naar Saint-Felix, een volgend laadadres.

Uit de luidsprekers liet ik weemoedige klanken komen, Ascanio in Alba en het klonk passend bij het stille winterweer zo op het eindejaar en daarmee kreeg alles wat dromerig verheffends, hier, waar de eeuwenoude via Domitia loopt, de weg tussen Perpignan, via Gap naar Briancon, aangelegd nog voor onze jaartelling.

De laatste week is alweer halverwege en inmiddels zijn er enkele jaarcijfers zo goed als zeker alweer vastgesteld, de overnachtingen bijvoorbeeld, dat worden er dit jaar 160 buiten Nederland waarvan één overnachting op de Oostzee, in Slovenië, Zweden en Denemarken, drie in Luxemburg, vier in Spanje, vijf in Oostenrijk en België (komende nacht in laatstgenoemde de laatste), tien in Polen, Zwitserland en Tsjechië, vijftien in Italië, 25 in Duitsland en 69 in Frankrijk.

Na Saint-Felix volgden nog twee adressen onder het wakend oog van de Mont-Ventoux, de oude, statige dame die goed te zien was want de dag vergleed in schitterend winterzonneweer, soms lastig als ze bij herhaling door haar lage stand het gezicht verblind, maar verder bijzonder aangenaam.

Sorgues, even boven Avignon, en Vacqueyras waren de laatste twee adressen, en daarna, eveneens door de winterzonnestand, over wegen met schaduwen, lange schaduwen die je hier niet gewend bent, terug, via Bollène naar Montélimar waar ik een collega ontmoette die de komende morgen in de nogastad nog een complete vracht moet lossen en we verpoosden een uurtje samen, maar doordat ik nog ruim in de rij-tijd zat, moest ik nog een paar uur verder en zo kwam ik uit in Tournus waar ik deze nacht doorbreng.

Morgen wederom een dag genieten in een land waar de sfeer van oude jaren herleeft, het Frankrijk wat weer een beetje Frans voelt, zonder haast en zonder stress, zoiets ervaar je alleen nog in een laatste week van het jaar als bijna niemand meer meedoet.

Alleen aan de vele rotonden, drempels en andere dictatoriale straathindernissen zal ik weten, dat ik droom.

Aldus schreef ome Willem.


---

woensdag 28 december 2011

Saint-Chinian.

Op de vroege morgen.

Het onbestemde.

Een groot, opvallend hemellichaam hing bij het vallen van de avond aan de maansikkel en ik kon hem niet thuisbrengen, maar als spoedig verdwenen beiden achter de horizon en wat overbleef was een prachtige fascinerende sterrenhemel terwijl een onbestemd gevoel mij leek te vertellen dat ik dáár, ooit, in een voortijdse tijd, tussen die hemellichamen vertoefde.

Het licht had woord gehouden, vanmorgen, al duurde het nog tot half acht, maar toen begon het krieken, maar niet in zijn volle omvang, want de eerste paar uur verbleef ik opnieuw onder een grijs wolkendek, tot Montelimar, waar ik onder het dek uit kon kruipen.

De snelweg had ik toen al een tijd verlaten en uit de CD-speler klonken de klanken van Zaïda, klonk het:
"Lasst uns singen, lasst uns lachen
Kann man's doch nicht anders machen
Fahrernot ist einerlei,
Keiner bleibt von Plagen frei" waardoor deze tekst van Emanuel Schikaneder wel weer een heel actueel accent kreeg.

Tot aan Nimes bleef ik de route national trouw, waarna ik mij om een uur of één bij de klant aankwam, maar het duurde tot dik na vijfen voordat ik gelost was en met een afgetekende vrachtbrief kon vertrekken.

Vertrekken naar een laadadres te Saint-Chinian, in het berglandschap achter Beziers waarbij je door enkele nogal krapbestrate dorpjes moet zien heen te wurmen, iets, wat dit beroep wel zo leuk maakt.
Vlak bij het laadadres ligt het ministadje Roquebrun, een stadje waar bekenden wonen en ik besluit ze op te zoeken en ik rij de kronkelweg verder af, een route die boordevol zit met heimwee, met herinnering. Na de laatste klim in het stikkedonker ontwaar ik vanaf de opgereden bergtop de fonkellichten van het lager gelegen stadje met daarboven die magnifieke sterrenpracht.
Het onbestemde is er weer, maar nu vanwege het geheimzinnige stadje waar ik al ruim een decennia kom en waar ik al van alles, vaak zeer kort, beleefde.

Het bezoek was kort, maar hevig en als altijd, goede wijn en gezellige discussie met op de achtergrond muziek van vóór Wagner, dus wat wil een mens nog meer.

Ver na elven loop ik onder de sterren door en met een fles zuivere wijn in de hand weer terug naar de stuurhut en kruip snel in mijn foudraal terwijl de kachel warmte snort, want buiten is het rond het vriespunt.

En weer dat ongrijpbare, dat onbestemde, maar nu niet naar een terug, naar een toen, integendeel.

Hoe vaak zal ik hier nog komen? En in hoeveel tijd! Één? Drie? Vijf jaren?, ik deins terug, want denken over een natijdse tijd is niet zonder risico.

Onbekend maakt immers ook een beetje onbemind.

Aldus schreef ome Willem.


---

maandag 26 december 2011

De spatie.

T' zit toch even anders dan ik dacht, maar door het vorsen in en uitdiepen van tot nog toe onaangeroerde achtergedachten kom je opeens tot verbazingwekkende ontdekkingen.

Het was stil, vanmorgen, tot aan Maastricht kwam ik één enkele vrachtwagen tegen, een veewagen, en op de Peelroute, tussen Zeeland en Kessel, geen enkel rijdend voertuig; alles in diepe rust.

Het zijn woorden waarvan ik meende dat we alleen de voorkant zien -of horen-, maar dat blijkt toch niet juist, integendeel, niemand zag ooit de voorkant van een woord, het Woord of woorden.

Verviers, de Ardennen, Sankt-Vith, en daarna Luxemburg en de hele morgen lag verhuld onder een onmetelijke motregendeken waar geen einde aan leek te komen, totdat ik bij Metz aan de verre einder een opklaring meende te zien.
De achterkant, wij zien alleen de achterkant van woorden, maar nooit de voorkant en juist daardoor houden woorden hun verhulling in stand en dit geldt natuurlijk voor het geschreven woord, maar ook, en nog veel meer, voor het gesproken woord: wij horen alleen het kloppen aan de achterkant!

Even voor Epinal brak de zon door en schitterende zonnestralen deed de omgeving opkleuren, vooral toen ik de weg via Plombières over Conflans naar Vesoul reed waar frisse groene weiden omrand door wat sneeuwresten een heerlijke ontspannen rust uitstraalden.

Tussen twee woorden hoort een spatie, of het woord nu gegeten, gesproken of geschreven is, maar helaas, niet iedereen houdt zich aan dit stilzwijgende voorschrift, maar die tussenruimten zijn cruciaal.

Op weg naar Besancon neemt het duister langzaam maar zeker het daglicht weg terwijl de zon traag achter de heuvels verdwijnt, maar niet voordat de laatste stralen mij toeroepen in roodgekleurd vermiljoen alsof het licht mij boodschapt dat de nacht niet van lange duur is, en ach, ik wéét dat ook wel, maar het is altijd bemoedigend alvast een belofte te ontvangen.

Tussen woorden staat het zwijgen, de taal der eeuwigheid, sterrentaal, de geur en kleur, of het nu geschreven of gesproken werd en daarom is het dat woorden oren zalven met zoet, of integendeel, pijn doen, bijtende woorden, vooral als ze worden toegesnauwd. Voorwoorden, nawoorden, weerwoorden en al dies meer, ze verschillen allen van smaak, klank en kleur, al na gelang de inhoud, maar altijd verhult, zonder zicht op de voorzijde waar de mystiek huist.

In het duister Arbois voorbij en daarna dwars door Lons le Saunier en niet veel later, even voor Bourg en Bresse, vond ik zowaar een niet gesloten knaagschuur, want de meesten zijn tussen kerst en oudjaar gesloten.

Direct! Wij zouden direct verblind raken indien een woord, ja, het Woord en de woorden, zich zouden omdraaien en zich in vol ornaat aan ons zou vertonen, willekeurig welk woord, en het zal ons niet alleen verblinden, het zal ons meteen verpletteren!
Omdat er vandaag alleen cochon is, vraag ik of ze een kaasomelet willen maken hetgeen men bereidwillig voor mij bereid terwijl ik intussen de omgeving bestudeer; een plafond met lange houtbruine balken en daartussen geelgeverfde platen, een kersmanpop op een schommel, hangende onder aan de televisiearm, de wanden van kurk en aan die bij de toog zijn met punaises een hele rits kerstkaarten geprikt.

Woorden, devoot, de voorkant verhult door de achterkant, zo kunnen wij het aan, het leven aan, kunnen we elkaar verstaan, woorden, verborgen helderheid.

Achter de bar staat een mevrouw, vermoedelijk de vrouw van de eigenaar en ze ratelt aan één stuk door en natuurlijk ook nog in het Frans. Ondanks dat ik goed luister neem in geen enkele tussenruimte waar, geen enkele keer een rustpunt tussen twee woorden.
Ach: u kent het wel. Immers, iedereen heeft wel één of andere rateltante in zijn familie die zosnelenlangdurigzwetstdatergeenrustpunttussendewoordenblijkentezitten en wie dit nauwgezet gadeslaat zal ontdekken dat zo iemand alle devotie aan het gesprokene heeft ontnomen.

Ook het gesproken woord behoeft, wil het goed smaken, een spatie.

Aldus schreef ome Willem.
---

Onderweg.

De Lanterne bij Conflans.

zaterdag 24 december 2011

Het oorlogsfeest.

 "Tijdens het kerstreces zullen we de strijdbijl enkele weken laten rusten", hoorde ik de politicus zeggen,  "dat gebeurt zeker om die bijl te laten slijpen om straks nóg feller te kunnen hakken", dacht ik meteen. 

Het komt steeds meer naar buiten, de Europese slavernij op de vrachtwagens, de uitbuiting door de toch al veel te veel hebbenden, een grimmig spookbeeld komt in zwartwit voor de ogen, hoe kan dit, heeft men het nu nog niet geleerd? 

Leven en dood, geluk en ongeluk, vrede en oorlog, eeuwigheid en tijd, rijk en arm, licht en donker en goed en kwaad zijn, bijna algebraïsch, met elkaar verweven zodanig, dat er velerlei dwarsverbanden te herkennen zijn, maar dan moet men wel de moeite nemen om af te dalen naar de diepere, soms stoffige, kelders van de eigen gedachten, maar helaas, muzikale pop, heroïne voor de menselijke geest, heeft maar al te vaak deze kelders ontoegankelijk gemaakt.  Wie zal nog een poging durven? 

Nog geen drie euro per uur, verdienen ze, de uitgebuitene in het vrachtverkeer, en ze vervoeren de containers met fair trade producten uit Afrika, die producten waar u meer voor wilde betalen, weet u nog wel, zoals er in de loop der tijden van het kerstfeest een karikatuur werd gemaakt, het feest rond de geboorte van een rebbe, de Rabbie, de Leermeester uit, in de volksmond Nazareth, maar eigenlijk uit Beit lechem, maar niemand die dat meer wist. 

Het kon ook niet, vond men, want ene Herodes had immers alle kleine kinderen van dit laatstgenoemde stadje laten uitmoorden, dus kon deze rebbe nooit uit dat stadje komen, maar toch; insiders wisten wel beter, zoals insiders ook wel weten dat het ontwijfelbaar geloof in de Euromammon op luchtkastelen werd gebouwd.  We lenen immers van de toekomst, maar het geloof in de Euro heeft zo wel zijn duizenden verslagen; onze nieuwe God! 

De dwaze gedachten, ik hoorde ze deze week om mij heen, het dzjingobelgehalte deed weer zijn verdovende werk, vrede op aarde en zo, maar het blijkt weer een groot misverstand, de grootste misvatting aller tijden te zijn, want hoor de woorden van de Rabbie: "Meen niet dat ik gekomen ben om vrede te brengen, ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard ", maar ja, dát kunnen we op deze dagen van "Oh dennenboom" natuurlijk niet aanhoren, alsof het een snerpende valse noot betreft die pijn doet in de oren. 

Oei! Verwarring alom, want het verhaal is toch dat er engelen waren die "vrede op aarde" proclameerden? Het zwart-witte spookbeeld doemt weer op, het beeld dat ik zag uit een verleden toen ik nog niet in de tijd was, maar wel was. 

Zoals immers iedereen er was, voor de tijd, en er blijft, na de tijd, altijd, in de tijd, op weg naar de nimmer eindigende, en komende van de nooit begonnen, eeuwigheid, het duizelt. "Wij werden vóór ons komen niet gemist, na ons vertrek zal het niet anders wezen", dichtte een slordige duizend jaar geleden Omar Khayyam, maar J. Hoogenboom zette dat recht toen hij schreef: "Ik miste je allang vóór die tijd, en daarna, nu, nog oneindig veel meer". Een Zaddik, Rechtvaardige, Rechtvaardiger,  wordt geboren en meteen staat het onrecht op om daar een eind aan te maken.  Het licht breekt door het duister heen terwijl het donker op de loer ligt om aan dit verkwikkende licht het licht te ontnemen, de armoede en het ongeluk pogen het geluk en de welstand met alle middelen te overmeesteren, zoals de dood het leven tracht op te eisen; Herodes, de moordernaar.

Bulgaren, Roemenen, Kosovaren en anderen staan op deze dagen langs snelwegen, stil, in armoede, vaak in uitzichtloze toestand, familie ver weg, hun ongeluk is voelbaar, soms peilloos diep, maar de uitbuiters lachen. 

Wodka versus cognac. 

Wie heeft het laatste woord? Ik staar naar buiten, de wolkenloze hemel af, ik luister, en hoor een zwijgen. De aarde is in de tijd oud geworden en vertoont steeds meer gebreken, zoals een steeds ouder wordend mens, de oppervlakte steeds meer rumoer, herrie, en hoe luider, hoe stiller daarbuiten, want stilte is de spraak van de Eeuwige eeuwigheid. Lawaai in de tijd betekend diepe, serene stilte daarbuiten en daarbinnen, maar afgezonderd van de tijdelijke tijd, de Eeuwige in doeken gewikkeld, dus verborgen, onherkenbaar, snel, verder onder een pseudoniem, en de wereld draait door. 

De meeste bomen zijn kaal en de vorst moet nog komen, maar is het dan een Vorst van geen betekenis? Afgebroken leven, afgebroken tijd, afgebroken geluk, of toch niet? 

De zwartwitfilm doemt weer op, het getto van Warschau en het moet aan de begintijd zijn geweest, toen deze onmogelijkheid nog mogelijk was. Een vreselijk rijk echtpaar doet zich in het getto-restaurant te goed aan een veel te overvloedige maaltijd terwijl rondom het etablissement  broodmagere uitgemergelde volksgenoten rond hangen. Opeens schiet één van de hongerigen naar voren, grist snel wat van de bord van de vrouw af en stuift weg, intussen wanhopig etend van het gestolen goed en achterna gezeten door het inmiddels roodwoedende echtpaar en ik zie het, opeens, voor mij, vóór mijn tijd.  

Goed en kwaad, een strijd is gaande en we zien de wiskundige verbanden, althans, ik zie ze, soms plotseling, soms een ogenblik, alsof ik de inhoud van een driedimensionale kaart zie, plotseling de oplossing in een netelige schaakstand ontwaar, hoe de rijkdom de armoede overwint, het geluk het ongeluk, het leven de dood en hoe licht steeds de duisternis het donker injaagt, achter het "is"-teken de uitkomst.

Strijd van het goede tegen het kwade en ik hoor de woorden; "Overwin het kwade door het goede". 

Het geproclameerde "Vrede op aarde" is een oorlogsverklaring! 

25 december.  Oorlogsfeest!  

Aldus schreef ome Willem.
---

donderdag 22 december 2011

Chanoeka.

Afgelopen avond begon het, het feest van de lichtjes, Chanoeka, dat zijn oorsprong vindt een kleine twee eeuwen voor onze jaartelling toen Jehuda Maccabi, in het Grieks Judas de Makkabeër, met zijn leger de overwinning behaalde op de Griekse bezetter van Jeruzalem en dus ook de tempel weer in Joodse handen kwam, de tempel, waar een grote Menora, dat is, een grote negenarmige kandelaar, stond en die voor verlichting moest zorgen door op elke arm olie te laten branden. 

Echter was er na lang zoeken slechts één kruikje olie te vinden, net genoeg voor verlichting voor één nacht, maar het wonder vertelt dat het kruikje elke morgen weer vol bleek te zijn, weer genoeg voor één dag en zo geschiedde dit steeds weer, acht dagen lang.
Merkwaardige samenloop. Vandaag is het de derde dag dat de grootvader van mijn kinderen drie dagen is begraven, neergedaald in het rijk van de dood, zijn lichaam uitgezaaid op de dodenakker, ten ruste gelegd. Voor hoe lang? Voor altijd?

Bij het neerdalen blies één van de kleinkinderen een bazuin, een bazuin vol overwinningsklanken en dat gaf een onverklaarbaar verlangen en geloof in de toekomst. 

Tijd voor bezinning, zeker zo te middernacht.  De dood als natuurverschijnsel? Wie heeft er dan nog geloof in de toekomst?  Een onheilspellend gevoel beklemt mij en alles in mij weerhoud mij, mag niet,  want dat zou het meest onrechtvaardige zijn. Immers: het bestaan dient te worden gerechtvaardigd –maar hoe?- en geweten, gevoel, liefde, blijdschap, mooi, lelijk, een regenboog en verdriet passen niet in dat natuurlijke natuurbeeld.
Weg er mee dan, want het maakt het waardeloos! 

De dood als weegschaal? Een eeuwige, De Eeuwige wellicht, Allah, die de daden goed en kwaad weegt op een weegschaal en daar zo zijn conclusies aan verbindt? Het lijkt tenminste nog ergens op. De dood dan maar als straf, de straf van God, als venijnige represaille op het doen van enig kwaad dat elk mens doet, ik voel dat ik dichterbij kom, want kwaad doet immers elk mens, niet één uitgezonderd. Staf op zonde dus, de zonde, levensdoel missen, want zonde is immers doel missen. Toch klopt ook dat weer niet, want niemand vroeg om leven, maar als men het eenmaal heeft, wil men het ook weer niet zomaar kwijt. Doodzonde dan zo'n zondedood. De nachtelijke overpeinzing, de nachtelijke duisternis, ik huiver en ik speur in een moment de hemel af en zie Mars bij Regulus in de Leeuw staan en daarvóór, ze komt net op, Saturnus bij de Virgin, verder duizenden twinkelingen, een waar lichtfeest, eenzelfde feest dat ooit wijzen zagen en waaruit zij toen een ongedachte schat opdolven. Duizelingwekkende gedachten, een visioen, achtergedachten kraken en fluisteren de uitweg, het is bijna vier uur, kippevel. 

Een eeuwige, de Eeuwige wellicht, Eeuwig wéllicht, wie zal het zeggen? Toch hoop voor een hopeloze toestand? Geboorte, een leven, lijden, sterven, neerdalen in de dodenakker, schijnbaar einde bij bazuinklanken, lichtfeest, op weg naar de nieuwe geboorte, een kind, verborgen in doeken, tijdens Chanoeka, bij het vijfde licht! Na Jehuda Maccabi, Jehuda BeitLechem!

Eureka, het lijkt gevonden.  De weegschaal, de straf en de kandelaar, ze komen op het kruispunt samen. Het leven dan de dood, geen uittocht, maar doortocht.

Het bestaan door de Rechtvaardiger gerechtvaardigd! 

Lichtflitsen in de barre winternacht. 

Aldus schreef ome Willem.  
---

zondag 18 december 2011

De reizigers.

Nog één keer kijk ik om. De reizigers, die verder gaan.

De treinreizigers.

Vrijdag de laatste kilometers, over bekende wegen. Een stormwind woei over de Franse vlakten en trachtte de oplegger om te blazen, enorme regens, een trieste, donkere tijd tegemoet, maar hoe zou ik bij pakken neer gaan zitten?

Na de verkeersrust van Noord-Frankrijk volgde Brussel waar het verkeer natuurlijk muurvast stond, en niet alleen daar, maar tot voorbij Breda aan toe: twee uur afstand waar je dan meer dan vijf uur over doet, met overtredingen als gevolg, maar daar leer je wel mee leven.

De andere dag het voertuig naar Amsterdam weggebracht, omdat ik maandag niet vertrek, maar wij de dinsdag overledene de laatste eer bewijzen.

Op de terugweg met de trein kruisen twee, drie reizigers mijn leven, twee, gekleed in degelijke kledij, één zelfs met een jopperse jas, beide nog, zoals het eigenlijk hoort, met een hoofddeksel, ze pasten zich niet aan hetgeen de mode tracht op te dringen. Tegenover mij een aardige dame met grappige zwarte krulletjes, en gevieren raken we tijdens het reizen in gesprek, lachen om de zinloze mededeling van de omroepster die "u bent ingestapt op Station Amsterdam Centraal" roept, alsof wij dat zelf niet weten.

Tot Amersfoort, daar stap ik uit terwijl de anderen verder reizen.

Lopend door de stationshal mijmer ik verder, de ontmoeting, het leven.

De mens als reiziger, treinreiziger, en ooit is daar dat eindpunt waarbij de één de ander moet laten gaan.

Aldus schreef ome Willem.

Deze week.

Net even voor Mende, vlak bij de col de la Roche.






En dit: Net even na Mende, vlak voor Florac, een prachtige omgeving.

En dan: De Pyreneeën, reeds met sneeuw overdekt.



Terwijl ik in Carcassonne deze oude auto op het laadadres tegenkwam.


Terug, door dorpjes, en soms een aardig binnenweggetje, nog lekker zonder zwart.




En dan. Weer eens langs Pont-Espriet, terug richting huis.

En wie wil, na deze foto, nog beweren dat kernenergie echt schoon is??






De volgende dag, langs Chaumont, de prachtige oude spoorbrug.







En dan, nog een paar kiekjes uit het noorden. Let ook op de prachtige winterkleuren.






vrijdag 16 december 2011

Regen.

In het sombere noorden van Frankrijk, hier op de weg naar Mazargan.

donderdag 15 december 2011

Tonny.

Alsof het allemaal al niet tragisch genoeg is, deze week, want vandaag werd ik opgeschrikt door een afgrijselijk bericht dat mij welhaast achter het stuur deed verstijven en ik kan het nog steeds niet bevatten.

Vanaf Bèziers kwam ik aan in een klein dorpje, Saint Agnant du Vent geheten, te bereiken over smalle landweggetjes, één pallet en daarna, in Saint Andre, ook al op een achterafweggetje, wéér eentje en dan, nóg eentje tussen Génestèt en Saint-Gilles, in het midden van de wijnvelden van de Costiéres de Nimes, en toen was de morgen alweer om. Wat is dit toch een grappig beroep.

Het was een collega van mij uit een voorbije tijd, begin jaren negentig van de vorige eeuw, een sympathieke krullenbol met vrijwel altijd een lach op zijn gezicht, eigenlijk best een grappig kereltje met een fraai Twents accent, hij kwam uit Enschede en in die tijd reden we bijna elke week gatenkaas naar Italië.

Aan het begin van de middag restte mij nog één adresje, opzij van Remoulins, weer één palletje, maar toen was ik ook bomvol, bomvol met wijn, een slordige twintigduizend flessen en zo ik elke dag één fles zou drinken zou ik tot ver na mijn honderdste verjaardag nodig hebben om de kar leeg te slurpen.
Na 1994 heb ik hem, geloof ik, nooit meer gezien. Of toch, wel, nog één keertje, midden in Amiens, toen daar de rondweg nog niet klaar was en daar babbelden we een half uurtje, waarna wij weer ieder onze eigen weg gingen.

De zon scheen aangenaam en het was heerlijk vandaag, zeker voor eind december en ik genoot intens. Net voordat ik bij de laatste klant aan kwam, ging de telefoon en een op het eerste gehoor onbekende meldde zich; zelfs het noemen van zijn achternaam drong niet meteen tot mij door, maar het was de zoon van. De zoon van mijn ex-collega uit Enschede die mij in feilloos Twents vertelde dat zijn vader door een ernstig ongeluk om het leven was gekomen.

Even viel mijn brein stil, dacht terug aan die tijd en als een oude zwartwitfilm vol met brandvlekken zag ik grijze beelden terug, beelden van Tonny uit Enschede en terloops vertelde zijn zoon dat zijn vader nét die ochtend zijn papieren had getekend voor zijn pensioen dat over een paar maanden in zou gaan. Enkele uren later kwam er een tragisch einde aan het leven van Tonny. Zijn leven hier.

Na die laatste klant reed ik terug, door het dorpje Saint-Nazaire, Pont Espriet,- ik geloof dat ik ooit samen met Tonny hier ook wel heb gereden-, dronk koffie in Montelimar en snorde weer verder. Zo net voor Lyon reed ik de regen in, het kwam met bakken uit de lucht. Het bleef regenen, triestheid alom. Macon, Tournus, Chalon sûr Saone en daar ging ik er af, de weg op naar Auxerre en niet lang daarna was het uit met rijden.

Hoe zal ik het verwoorden? Een poging. Het mensenleven heeft zoveel gezichten, zoveel vormen, soms koud, dan weer warm, hard, en ook weer zacht, moeilijke tijden, een tijd voor rouw, een tijd voor feesten. Tijd voor slapen, tijd voor werken, maar één vorm van het leven weiger ik te aanvaarden, het leven als drama.

Het leven kan hooguit een tragedie zijn, maar nooit een drama!

De moeite van het overdenken waard.

Dacht ik zo.

Aldus schreef ome Willem.

---

Moulin au vent.

De uit 1936 stammende cave coöperative "de windmolen".

woensdag 14 december 2011

Surrealiteit.

Hij hield van het leven, van zang, van mensen om hem heen, van de warme zon, van flamingo en sangria en is daarom vaak geweest, dáár, waar ik vanmorgen in alle vroegte ook aankwam, Spanje, de costa's, tortilla's.

Nee, ver hoefde ik niet, Figueres, de stad waar begin 1900 de surrealistische schilder Salvador Dali het levenslicht zag, en dat was het, maar net genoeg om in een paar uur die bruisende sfeer te voelen, zeker omdat de zon scheen en de 16 graden werd aangetikt.

Vreemd, surrealistisch eigenlijk, die eerste volle dag in een wereld zonder hem en ik wilde het tegen de mensen die ik tegenkwam, in de winkels, op het tankstation, bij het laadadres, vertellen, maar niemand, helemaal niemand toonde enige interesse. De wereld tolt, vermetel als zij is, toch wel verder zonder hem, zonder hem die gisteren overleed.

Rond twaalven verliet ik Spanje weer en kwam twee uur later aan te Carcassonne, een stad die ik, toevallig of niet, juist veertig jaar geleden voor het eerst aandeed; ik kon hem nog maar net.

Na Carcassonne terug, via Homps naar Beziers, dwars door de Corbiëres, in de avondschemering, de open lucht weer tegemoet, want op weg naar Carcassonne vond ik regenwolken boven mijn weg.

Maar hier, in Bèziers, is de oosthemel goed zichtbaar, de voerman, de tweeling en, zie ik het goed, net naast de orion, de stier, of raak ik in de war door een heldere jupiter?

Wat toch, in deze winternacht, dreigend onheil, droeve tijding, maar het is schijn, duistere schijn. De maan komt op waardoor de tweeling wat verbleekt en ook opkomende nevel ontneemt de waarneming. Zie ik daar niet de zes flauwe sterren van de giraffe of horen die bij de Lynx? Zo goed weet ik het ook weer niet.

Daar hoor ik plots weer de klank, die klank, het overweldigende geluid van de eeuwigheid, luid, met stilte door de sterren gezongen, de drie klaroenstoten van de eeuwigheid, door Mozart zo voortreffelijk neergezet, precies in het midden van zijn ouverture in De Toverfluit.
Daar, achter de sterren, "müss ein Liebes Vater wohnen", laat Beethoven in zijn "negende" het lied van Schiller zingen.

De wind zet op en terwijl ik in het oosten de sterren langzaam zie verdwijnen valt de regen reeds tikkend op het stuurhuis, alsof kwade, boze en ongure lieden de elementen misbruiken omdat ze, jaloers als ze zijn, wraak willen nemen omdat hen weer iemand is ontglipt.

Ik lijk opeens in een bommelverhaal beland.

Surrealistisch is het in ieder geval.

Aldus schreef ome Willem.
---

Figueras.

De stad van Dali.

dinsdag 13 december 2011

Dinsdag, 13 decemder 2011 (N.C.).

Vanuit het donker togen vanmorgen alle trucks vanuit de truckstop in windrichtingen uiteen, ik, één van hen, ook, verder naar het zuiden, een nieuwe dag, de zoveelste dag, tegemoet. Om kwart over zeven, het was nog donker genoeg, vertrok ook hij een richting op, een andere, totaal andere, waarbij het tijdelijke voor het eeuwige werd verwisseld, gaf de geest terug aan Wie hem gaf en ging zo een andere dag, de jongste dag, tegemoet.
Nevers, Moulins, Clermont-Ferrand en vandaar tussen de bergen van het Centraal Massief door. Rechts, richting Aurillac, waren de bergruggen reeds voorzien van een sneeuwlaag, links de lange, lange bergrug van de Lozère, er liggend als een reusachtig dier, een gezagsvolle walrus, een loerende leeuw of zo, een zwijgende getuige van vele, vele eeuwen.

Luister naar de bergen, en ze vertellen je de meest opwindende verhalen, want ze hebben in de loop der tijden veel gezien, gehoord en je kúnt de verhalen horen door goed op te letten, bergen die huilen, bergen die druipen van bloed, die getuigen van onrecht, die de elementen weerstonden en bergen die jubelen, bergen die als honden waken, bergen ook, die de vrede torsen.

Met leven is het net als met woorden. Ach wij, wee wij, simpele zielen, die alleen de voorkant er van zien, want niemand, niemand zag ooit de achterkant van een woord, van het woord, ja, van het Woord bij uitstek, en wat blijft is hooguit een vermoeden, een duiden, een stamelend geloven, zoals elke "dark site" aan ons oog onttrokken blijft, zelfs al is die van de maan!

Door naar Mende en vandaar over twee imposante cols naar Ales, een kronkelige bergweg van ruim honderd kilometer met paradijselijke natuur en in deze tijd van het jaar met een intense kleurenpracht die het midden houdt van sprookjes- en spookachtig, veroorzaakt door de vele bladloze loofbomen.

Woord en leven hangen ten nauwste samen want zonder woord geen leven en geen leven zonder woord. In Nimes aangekomen denk ik aan hem bij wie ik zondagavond nog naast het ziekbed, dat zijn sterfbed werd, stond, die ik troostend met woorden toesprak, wiens ouden, levende hand ik vast hield en die vandaag onze dageraad niet meer heeft gezien, maar zich daar, aan de gene van dit leven, bevindt, voorbij goed en kwaad, ja, zelfs voorbij licht en duisternis, en waar niemand zegt; "Ik ben ziek".

Aldus schreef ome Willem.
---

Frankrijk.

Zuid-Franse bergen tussen Ales en Mende.

Het interieur.

Binnen staan artikelen uit lang vervlogen tijden.

Omgebouwd.

Een oud benzinestation omgebouwd tot café-restaurant, één van de betere, op de weg Nevers-Moulins.

maandag 12 december 2011

Wachter!

Omringd door duisternis, droeve duisternis zelfs, vanmorgen vroeg even langs de nachtwaker die dan koffie voor mij heeft. Duisternis niet alleen om mij heen, ook mijn geest was vol van donkerheid. Onder de koffie keek ik naar buiten en vroeg aan de nachtwaker: "Wachter, wat is er van de nacht? Hoe lang nog?" Hij keek over zijn bril naar buiten en sprak "De morgenstond breekt aan en het is nog nacht!" en terwijl ik schrok realiseerde ik mij dat deze woorden in een eeuwenoud boek zijn opgetekend.

Zondagavond was ik nog bij hem, bij hem die ik al veertig jaar ken, maar nu was hij aangesloten op allerlei slangen en draden en ik vond het er zorgelijk uitzien.

En het werd dag, de nachtwaker kreeg gelijk, het was de duisternis wederom niet gelukt het licht definitief in zijn greep te krijgen. Sinds er licht is, is er tijd, waarin het licht zich kan verplaatsen en daardoor wint zij het altijd van de buitenste duisternis in welk geen enkele tijd waarneembaar is, geen tijd is, zoals het goede altijd het kwade overwint en alzo snorde ik de dag weer tegemoet.


Hij had dorst en vroeg om drinken en ik hielp hem met de beker met daarin een restje appelsap wat na enkele slokjes verlichting gaf en vlak daarna vroeg hij met welk voertuig ik was gekomen. Zo kon ik hem weer, altijd belangstelling voor onbelangrijke zaken, ik gaf hem antwoord.

Vandaag reed ik nauwelijks bewust en deed alles op routine, mijn geest was onrustig en dacht na, dacht na over vervlogen tijden. Immers, veertig jaar is een lange tijd.

De hartslag was onrustig, de zuster kwam langs en hij vroeg om drinken, méér drinken, maar in de ogen van de verpleegster zag ik een aandoenlijke schittering toen ze zei: "nee, dat kan nu echt niet".

Toen, tóen zette hij zijn bril af en lei die op het tafeltje waar ook de beker met het restje appelsap stond en met beide handen wreef hij zichzelf één keer zorgelijk van voor naar achteren over het hoofd, als een schaker die opeens inzag hoe hopeloos hij er voorstond en met de moed der wanhoop liet hij zijn hoofd in het blauwe ziekenhuiskussen zakken.

Naar het zuiden dit keer, en ik stoor mij aan de overdadige kerstverlichting want ik ben er niet voor in de stemming, en ik kwam tot net voor Auxerre. Ach, het doet er allemaal niet toe.

"Hoe lang nog?" vroeg hij mij, alsof ik een wachter was, "Hoe lang nog?" vroeg hij nog een keer.
"Ga maar slapen, doe de ogen maar dicht" antwoordde ik "Het is nacht maar de dag komt!" en ik greep zijn hand, dezelfde hand die ik greep toen hij boven mij in het bovenste bed van de Volvo lag waar wij door rovers geblinddoekt in waren gelegd en ik hem toen moed in sprak.

Een tijd lang aaide ik de ruim tachtig jaar oude hand terwijl hij onrustig ademde, maar sliep en ik trachtte mijn eerste herinnering met hem voor de geest te halen, die eerste keer dat hij met mij als vader van mijn vriendinnetje met dat vriendinnetje en nog een paar anderen monopoly speelde, een spel dat hij bijna altijd won.

En weer even, terwijl ik de duisternis in keek, mompelde ik de woorden van de oude boekrol Iasaia, maar nu anders; "Het is nacht maar daarin komt de dag!".

Lang nadat het bezoek uur was afgelopen pakte ik mijn jas en vertrok, na nog even een paar keer zijn wang te hebben gestreeld.

Het licht breekt door in duisternis en ik weet dat hij daar heilig op vertrouwd en wie ben ik dan om dat in twijfel trekken.

Ik peins er niet over!

Aldus schreef ome Willem.


---