Hoeveel mensen hebben mijn site bekeken?

donderdag 24 december 2009

Kerst.

Kerst 2009.

"Domani" hoorde ik hem nog zeggen. De woorden blijven in mijn hoofd hangen en ik wordt er niet bepaald vrolijker op. Zo-even daarvoor was ik aangekomen en had hier aangebeld, een blauw belknopje naast een grote gele roldeur en een lange slungelachtige Italiaan deed de roldeur open en vroeg waar ik voor kwam. "Ik kom hier laden voor Nederland" zei ik in mijn beste Italiaans. De jonge man keek mij wat treurig aan en ik begreep al snel dat het niet goed zat. De machine was stuk gegaan en de producten waren niet allemaal gereed. "Morgen om een uur of tien" had hij gezegd en daarbij verwijfeld met zijn armen gezwaaid vermoedelijk om daarmee aan te geven dat hij het wel erg sneu voor mij vond, maar er ook niets aan kon doen.Domani, morgen dus, kan ik pas laden en naar huis terugkeren, maar het is al 23 december! Leuk is het allemaal niet, want morgen pas laden wil zeggen dat ik de kerstdagen in ieder geval niet thuis zal doorbrengen. Maar waar wel? Waar zal ik morgen, als ik geladen ben en van hier ben vertrokken, eindigen? Het waait en de wind is guur, overal zijn sporen te vinden van uitgestrooide pekel tegen gladheid en de bergen die ik van hieruit kan zien hebben witte toppen. Om mij heen is alles kaal en grauw, de bomen geven een surrealistische aanblik met hun kale takken op dit industriepark vlak bij de stad. Ondanks dat het hier een ongezellig industriepark is geven de vorm van de gebouwen het geheel iets aparts, iets unieks. Hier, in Italië, maar dan alleen in Italië, is zelfs het meest lelijke en afzichtelijke nog mooi. Ik tracht de onaangename mededeling van daarnet van mij af te zetten en rijd naar een parkeerplek vlakbij de stadsrand, sluit het voertuig af, trek een warme jas aan en besluit om, nu het niet anders is, de stad in te lopen om mij aldaar aangenaam te gaan verpozen. Dat blijkt nogal een eind te zijn, de binnenstad en na enig vragen hoe ver het naar het centrum is, besluit ik toch maar de bus te nemen vooral vanwege de gure wind die mijn aangezicht teistert. Voordat ik echter de bus neem, onthoud ik goed welke halte ik opstap om de weg terug niet kwijt te raken, maar daarna ga ik met de bus naar het midden van de stad, de stad die ik nog ken toen ik hier ooit met de trein vanuit Firenze, -waar ik voor een verhuurbedrijf een in Nederland gestolen auto, die in Firenze was terug gevonden, moest ophalen maar niet meekreeg omdat de plaatselijke politie het voertuig had verhuurd (!!) en ik daarom maar met de trein onverrichter zake terug ging-, aankwam en toen de hele stationsomgeving was afgezet omdat er een bomaanslag had plaatsgevonden waar nogal wat doden bij waren gevallen, de stad ook waar je met de snelweg dwars door heen gaat terwijl je er nauwelijks wat van ziet, de stad die het centrum is van de provincie Emilia, de stad met de mooie naam Bologna, met zijn prachtige straten en schitterende bouwwerken uit een ver verleden. Nu treed ik met de bus haar hart binnen, stap daar uit en wandel door de prachtige straten, een uur, twee uur, terwijl ik bij tussenpozen ergens binnenga om mij wat op te warmen en als het duister invalt drink ik nog een Cappuccino in de bar met de naam Zia Nera, wat volgens mij zwarte tante betekend, neem de bus terug en stap in de vrachtwagen. Het is stikdonker en de temperatuur daalt, daalt maar. Die nacht slaap ik echter opperbest wat ook niet te verwonderen is. Per slot van rekening hoefde ik toch niet meer zelf te rijden en over de hele dag had ik, naast de hiervoren genoemde cappuccino, natuurlijk wel het één en ander tot mij genomen om mijn treurige stemming wat te camoufleren. De volgende dag ben ik om negen uur bij het laadadres teruggekeerd waar men nog met produceren bezig is en pas om tien uur zijn de spullen ingepakt en voor verzenden gereed. Men begint nu met twee jonge jongens te laden wat ook een tijd in beslag neemt, maar eindelijk, om even voor twaalven is het laden gedaan en nadat ik de vrachtbrief heb getekend klim ik achter het stuur, start het voertuig en vertrek. Eerst nog even het industrieterrein af, dan wat straten door en dan kom ik op de snelweg die al aardig vol begint te lopen met mensen die naar andere mensen gaan voor familiebezoek. Het heeft er veel van weg dat iedereen naar iedereen aan het toe karren is wat zou inhouden dat iedereen niemand zal tegenkomen, dus zal het wel anders zijn. Vrachtverkeer is er nauwelijks meer en ook in die zin voel ik mij steeds eenzamer worden en om dat een beetje te verdrijven zet ik de Italiaanse Symfonie van Mendelssohn op. Na een paar uur rijden passeer ik Piacenza en even later stop ik voor rust en een versnapering terwijl ik vóór mij zie dat de lucht steeds donkerder wordt "Dat ziet er niet goed uit" mompel ik in mijzelf en na een paar uur blijkt dat die gedachte niet zo slecht was. Nog voor ik Torino bereik begint het verschrikkelijk te sneeuwen en ik besluit de rit te staken omdat vóór mij de hoge bergen van de Alpen opdoemen en ik met deze sneeuwval geen schijn van kans maak die nog over te komen. "dat wordt kerst in Italië" denk ik en na veel moeite zet ik de vrachtwagen, na een kilometer of twintig voorzichtig door de sneeuwsoep te hebben afgelegd, in Torino (Turijn) stil. Rondom mij enkele wielsporen die al weer bijna dichtgesneeuwd zijn en op de doorgaande straat een dik pak sneeuwblubber vermengt met dooimiddel. Slechts een enkele personenvoertuig waagt zich nog door de erbarmelijke omstandigheden heen te worstelen. Gelukkig is het geriefelijk warm in de cabine, maak het mij zo gezellig mogelijk deze kerstavond, zet een CD van Mozart met Il sogno de Scipione (de droom van Scipione) op en ga inmiddels om een uur of acht reeds liggen en probeer daarbij nog een mooi boek te lezen. Na enige tijd dommel ik met het boek nog in de hand en de muziek nog aan ongemerkt in slaap. Plotseling wordt ik wakker, de woorden "La tue testa e una molinella, questo sol temer mi va" (Jullie hoofden zijn net molentjes, en daar ben ik zo bang voor) van het libretto van de muziek komen juist op dit moment mijn oren binnen en realiseer mij mijn toestand en ben boos, verbitterd en verdrietig tegelijk, trek mijn kleren aan en bagger op mijn klompen door Turijn dat in diepe rust is. De sneeuw dempt het geluid van mijn wandelgang, loop door een smal poortje en kom op een schaars verlicht pleintje. Inmiddels is het opgehouden met sneeuwen en zie ik sterren boven mijn hoofd verschijnen en na een tijdje ook de maan, volle maan zelfs, wat de stad een nu sprookjesachtig uiterlijk geeft maar voor sprookjes ben ik helemaal niet in de stemming en ik ervaar de stad zo onder dit witgele maanlicht als grimmig en spookachtig met op de achtergrond de witte glans van de Alpen al badend in het hetzelfde overweldigende licht. Als ik dat zie gaat de tekst "Girl from the north country" van meneer Zimmerman, alias B. Dylan door mij heen, de woorden die onder meer gaan over een geliefde die over de bergen in het noorden verblijft, voor een tijd schier onbereikbaar is en als iemand haar dan tegenkomt, vraag dan uit mijn naam of ze in deze omstandigheden wel een warme jas heeft.Links voor mij zie ik dat de met wijnstokken betuinde heuvels onder een dik pak sneeuw verscholen liggen waardoor ik mij kan oriënteren. Immers moet dat dan de oostkant zijn en omdat ik vanuit het zuiden kom met Ligurie in de rug moet ik op zeker moment wel in het hart van Turijn uitkomen. Ik kuier verder, voorzichtig, want ik moet er niet aan denken om uit te glijden. Hoelang ik loop ontgaat mij. Allerlei gedachten schieten door mij heen, ik wist niet dat ik zo weemoedig kon zijn en inmiddels loop ik welhaast gewoon maar om door te lopen, zonder plan, zonder doel, zonder bestemming en ik raak verkleumt en er is nergens plaats om even binnen te gaan om mij eens lekker te verwarmen. Dan loop ik een straat in, de eerste galerijstraat die ik tegenkom. Ik weet het, heb het wel eens gelezen, dat, toen in ongeveer 1800 Turijn de hoofdstad van Piemonte werd, hier in korte tijd kilometers aan galerijen zijn gebouwd, straten, brede straten met daarnaast overdekte voor voetgangers bedoelde en met pilaren afgezette paden met daarboven woningbouw terwijl de wandelaar in de daaronder liggende trottoirs gevrijwaard van felle zon en regen langs winkels kan lopen. Je ziet dat veel in Italië, maar uitzonderlijk veel in Turijn. Mijn klompen maken, omdat hier op de overdekte stoep geen sneeuw ligt, een klossend geluid dat in de nachtstilte erger klinkt dan ooit tevoren maar gelukkig schijnen de bewoners die boven de galerij wonen diep te slapen. Af en toe kijk ik eens om mij heen, van de meeste winkels is niets te zien omdat grijze rolluiken voor de etalages zijn neergelaten, geen enkele voetganger kom ik tegen en het is net alsof Turijn totaal verlaten is. Plotseling, geheel onverwachts, valt mijn oog op een naam, een straatnaam, nee, de naam van een pleintje, de Piazza Carlo Alberto en om onduidelijke redenen herken ik het. Op de hoek een café met de naam La tana di Lupo wat zoiets als de schreeuw van de wolf betekend en ik loop daar binnen. Aan de wand hangt een ouderwetse kalender die aangeeft dat het nu drie januari 1889 is en ik ontwaar een bebaarde man waarin ik de grote filosoof Nietzsche herken die opstaat, het lijkt inmiddels midden op de dag, als hij ziet dat een koetsier zijn mager paard op ontzettende wijze slaat en spoed zich naar het gemartelde dier, slaat de armen om de hals van het gekwelde dier en weent hevig. Hij vangt de slagen op en op dit ogenblik stort Nietszche zich in de donkere afgrond van de waanzin.

Het lijkt wel even, even maar, midden op de dag en terwijl ik opeens het waar gebeurde tafereel voor mij zie afspelen barst ik zelf ook in snikken uit, alsof ook ik mijn verstand verlies, want ik weet niet eens of ik boos of verdrietig ben. Ik ga rennen, mijn klompen maken een hels geluid in de weer uitgestorven nachtelijke binnenstad waardoor ik nog radelozer wordt. In mijn linker broekzak rammelen de sleutels van mijn vrachtwagen, hijgend kom ik aan bij een brug, hang een poos tegen de leuning aan maar nog voordat ik uitgehijgd ben haal ik de sleutels uit mijn broekzak en werp ze met een ferme boog de Po in. Nog radelozer als ik al was slenter ik nog wat door, maar dan, plotseling, dringt de geur van versgebakken krentenbrood mijn neusgasten binnen terwijl ik nergens een bakker ontwaar en ook niets hoor of zie. Dan voel ik iemand aan mijn arm trekken. Ik kijk op, wrijf mijn ogen uit, en ontwaar een jongetje van een jaar of zeven en een nog kleiner meisje. Het dringt nauwelijks nog tot mij door, ik ken ze, en ze roepen "Opa!". Dan begrijp ik het en haal opgelucht adem. Na een lange reis ben ik thuisgekomen en na een warme douche ben ik op de bank gaan liggen waarna een diepe slaap volgde. Niet alle dromen zijn werkelijkheid.

Aldus schreef ome Willem. ---