Hoeveel mensen hebben mijn site bekeken?

woensdag 21 maart 2018

Jeruschaak

Emmaus?  De Gibionieten?  Of misschien Kirhath-Jearim?  Wel een merkwaardig stadje, 15 kilometer voor Jerusalem alwaar ik een onderkomen vond in het Jerusalem Hills-hotel, vlak onder de plek waar, nadat de Filistijnen enige jaren geleden (ca 1751 V.C.) de zogenoemde ark aan de Israëlieten naar Beit-Sjemesch hadden teruggestuurd (de ark zorgde voor nogal wat onwenselijk overlast onder de aldaar toevende bevolking) verbleef ze twintig jaar lang boven op de heuvel waaronder het hotel gevestigd was. 

Abu-Gosh, en volgens enkele overleveringen een stadje waar de laatste afstammelingen van het volk der Gibeonieten wonen; Arabisch sprekend, Israëlisch paspoort en de signalen die ik van de autochtonen ontving niet bepaald bevriend met het Palestijnse volksdeel; zo in één klein stadje komen diverse elementen van eeuwenoude geschiedenissen voorbij; het was er overigens goed toeven, en niet in de laatste plaats omdat Abu Gosh culinair bekend staat om de beste humus ter wereld.

Vooraf eerst nog de reis van Bee'r-sheva en via Beit-Sjemesch naar onderhavig merkwaardig stadje en nadat ik mij in het hotel had geïnstalleerd vertrok ik voor een bezoek naar de oude stad; sinds mensenheugenis de hoofdstad van het oude volk, Jerusalem en dat er kort geleden nog een Amerikaan was die dit nog even zo nodig hard op moest zeggen wat uiteraard een beetje overbodig.

Een middag in de eeuwenoude stad; het was weer een wonderlijke ervaring om na een kleine veertig jaar terug te keren naar daar, waar ik destijds als jonge kerel heb rondgebanjerd; overal mensen die er toen niet waren, en die van toen bleken er niet meer te zijn.

Of, ja toch.  Via de Herodespoort zocht ik naar een oude horecagelegenheid waar de toenmalige jonge reiziger en pelgrim wat lafenis zocht, en vond.  Uncle Moustas en zowaar; zijn zoon was er nog, inmiddels ook veertig jaren ouder geworden en zittend nabij de oude keuken terwijl thans zijn zoon, de kleinzoon van de Uncle, de nering aan de man bracht; uiteraard at ik er een middag-humusmaaltijd en met name de prijs-kwaliteit was weer voortreffelijk.


In de avonduren verpoosde ik bij de schaakclub Jeruchess en liet mij twee keer verslaan door een vierentachtig jaar oude een uit Wit-Rusland gekomen Israëliet, ene Simon, door zijn moeder zo genoemd vanwege Bar-Kochba en in de wens dat het een grote, sterke kerel zou worden, een wens, zo vertelde hij mij in Jiddisch klinkend Duitsch, die niet was uitgekomen en daar behoefde geen verdere uitleg bij.  Simon was immers nog geen één meter zestig...

Twee dagen nadien restte mij nog waarvan ik er één in Kfar Saba alsmede de badplaats Nethanya te vinden was en op de andere dag Yad Vashem bezocht.  Bij dit laatste bezoek stuitte ik nog op een akelige omissie; mijn oude vriend en professor, één van diegenen die ooit een onderscheiding ontvingen, bleek volgens "hun" gegevens reeds enkele jaren geleden te zijn overleden terwijl ik hem tot op heden nog bijna wekelijks spreek en het heeft me nog héél wat overtuigingskracht gekost om ze te bewegen om dit in ieder geval in het digitale computersysteem aan te passen; in het boek bleef de fout echte nog voortbestaan....

Wederom, in de avond, een partij schaak; dit keer met Ehud, de man die ik een jaar terug leerde kennen tijdens het TATA-toernooi in wijk aan Zee en omdat ik vroegtijdig een loper weggaf bleek hij
de sterkste en ik troostte me dat het immers om een uitwedstrijd ging. Na een overheerlijk shoarma-maaltijd (kosher uiteraard) keerde hij terug naar El 'Ad, een dertig kilometers naar 't noorden; een klein stadje waar vanaf het ingaan van de Sjabbath geen voertuigen meer worden toegelaten totdat de rustdag voorbij is; iedereen heer is daar ook gekleed in wit en zwart en misschien dat er zich daarom ook goede schakers onder de bevolking te vinden zijn.


Een dag later vloog ik terug; zag achter een rechtervleugel het land achter de horizon verdwijnen.

Aldus schreef ome Willem