Hoeveel mensen hebben mijn site bekeken?

vrijdag 10 maart 2017

Het slagveld

Voorbij lijkt ze, de winterkoude, en niets is mooier dan een overdadig bloeiend krokusveld in de eerste voorjaarszon; een mooi moment om de Zuiderzee-  of de Amsterdamse symfonie uit luidsprekers te laten klinken, honderd jaar oude onvergankelijke klanken  gerangschikt door de Stadskanaler Cornelis Dopper en waarin hij in één van de twee zowaar het geluid van de hoofdstedelijke tram in verwerkte, een tram die, zo in gedachten, om het Prins Bernhardplein in volle bloei rolt en zo komen we uit bij het meest aangevallen veld van het bord, het veld f7 waar, in plaats van een aantal gele narcissen, de naar het veld genoemde pion staat: de meest geslagene, de f-pion.

En inmiddels schrijden de dagen voort; raken bestemmingen, die ik voorheen met een zekere regelmaat aandeed, steeds verder uit beeld. De wekelijkheid overvalt me; de dagen naderen dat alle door mij bezochte windstreken anderen zijn die er zijn zonder mij; dat niet de verte mij, maar dat in mij alleen nog de herinnering aan de verte overblijft; gedachten die ik verwerk in ingewikkelde schaakstellingen, oproep door intensief te luisteren naar Stenhammers eerste pianoconcert, of, met meer accent, iets van Sigismund, Sigismund Thalberg.

Vooral de pianoklanken van deze laatste roept met zijn spelige triolen de voorjaarsbloemen de grond uit; toondichters die teruggrijpen op de tijden van weleer en daarom zo boordevol melancholiek zijn, al blijken ze toch keer op keer niet in de schaduw te kunnen staan van hun voorgeneratiaanse genoten, de Bach’s en Beethovens van weleer, de tijd van Franciszek Lessel’s  composities.

Tulpen, narcissen; bolbloemen op veld f7!?  Mist de hedendaagse schaker niet iets?  Zijn ze Carlsen’s en Anishen niet te jong? Waar zijn ze gebleven, de indrukwekkende Steinitzen, Zukertorten en Unzickers?  De Bogoljubows en de Tartakowers; een laatste exponent overleed niet lang geleden, de laatste echte schaker: Kortsjnoj, daarna ging het louter bergafwaarts; het tijdperk, de tussenera,  Fischer, Karpov en Kasparov, en toen was ’t voorbij, helaas, met ondank aan Het Nieuwe Schaken, spelers die volstrekt anders, misschien technisch begaafder, en ook hoogstaander schaak spelen, maar nooit de uitstraling zullen erven van hun oude, klassieke voorlopers; zelfs de schaakkunst is aan een zekere decadentie onderhevig.

Veld f7, het veld heeft een indrukwekkende reputatie; de pion die er op staat eveneens en het is wellicht daarom dat ik, als één van de weinige spelers, de pion doorgaans reeds in een vroeg stadium tracht te verplaatsen; weg van de aanval, weg van het gevaar.  Soms met succes, soms ook niet, want al wordt de pion zelf op enig moment elders van ’t bord genomen; het veld an-sich blijft voortdurend lange tijd onderwerp voor een aanval door de witte stukken. Veld f7, vol met bloeiende bolbloemen of niet: ze evenaart het karakteristiek als hiervoren omschreven; het slagveld onder de vierenzestig: nooit werden er meer offers gegeven dan juist op dát veld! Geen veld maakt daarom meer klassieke indruk dan f7, niet één!


Aldus schreef ome Willem