Hoeveel mensen hebben mijn site bekeken?

donderdag 21 november 2013

Spiegelingen.

Het viel niet mee; terwijl het nog donker was en het steeds drukker op de weg werd en een samenspel van tegenliggerverlichting en regen de weg onaangenaam liet glinsteren; een weing glad ook en het viel zo niet mee om Jindřinchuv Hradec te bereiken, een oud stadje dat gebouwd werd gelijk Bommeldam rond één kant van een bijgelovig meertje, een meertje vol met avondelfen.

Bij het klimmen der jaren ervaar ik steeds meer moeite met het rijden in donker, vooral donker met tegenliggers en dat heeft een logische oorzaak; oogpupillen zijn groot in 't donker en hoe feller, scherper het licht, hoe kleiner ze worden; bij jonge mensen, hoewel onderling bij elk mens verschillend, gaat de pupil van groot naar klein en van klein naar groot bij wisselend licht in een sneller tempo, maar naarmate de mens ouder wordt, vertraagt dit en vandaar dat ouderen meer last hebben in het donker dan jongeren, vooral bij veel tegenliggers.

Tegenliggers, zoals nu, die tesamen met de spiegeling op het asfalt zorgen voor scherp licht, mijn pupillen verkleinen zodat ik optimaal kan zien, daarna aardedonker, de pupillen vergroten zich voor dezelfde reden, maar hebben tijd nodig en niet zodra zijn ze zo ver, of er komt een tegenligger, scherp licht, even zie ik geen klap en vroeger, toen ik een stuk jonger was, had ik daar minder last van en na deze korte, schoolmeesterachtige uitleg over de weerking van het oog onder het rijden reizen we verder.

Maar eerst lossen in Jindřinchuv Hradec hetgeen voorspoedig ging; nog voordat de goederen er uit waren had ik de vrachtbrief reeds afgetekend teruggekregen en zo snorde ik rond half negen weer verder, terug eigenlijk, westenlijk, op weg naar Plzeň, die andere bierstad als die stad waar ik de nacht had doorgebracht en via Kardašovan Řečice kwam ik aan te Tábor, een stad, gesticht door enkele extreme volgelingen van Johannus Hus en Taboriten werden genoemd en bovendien geboortestad van de componist Oscar Nedbal, maar ja, wie kent deze laatste nog, laat staan zijn merkwaardige werken als Polenblut en De Mooie Saskia.

Vanaf Tábor was het, ouderwets, de weg over Písek en Blatná, het regende steeds minder en het daglicht had de spiegeling weggenomen, maar nu, met een leeg voertuig, zonder druk op de trekas, was het over het natblijvende wegoppervlak nog steeds glibberig, dus kroop ik door de bochten om ongeschonden thuis te komen. In de verte, links hoog op de bergen, brak helder licht door, en ook vóór mij ontstond een heldere, lichte streep, een prachtig gezicht, niet, of nauwelijk, op een foto vast te leggen en de omgeving ademde weer van alles uit waar de streek zo bijzonder maakt: geheimzinnigheid, history, vrede, oorlog, strijd en noeste arbeid. Onderweg nam ik even de tijd voor een geklutst eitje met meegebakken ui, een gerecht wat ze hier doorgaans zo voortreffelijk bereiden en samen met wat zwart vocht dat de naam koffie niet verdiende kon ik er weer even tegen; vooruit met de groene geit.

Štàhlavy was het gehucht waar ik zou terugladen, een gehucht, zo vlak bij Plzeň, gelegen in een bergkom, maar afgesloten leek van de grotemensenwereld, achtergebleven in ontwikkeling, nog uitziend als in de dagen van weleer, en plotseling daar die splinternieuwe loodsen, en wel twintig wachtende trucks met oplegger, dat zag er slecht uit.

Drukwerk, folders en dergelijke zaken, een drukkerij dus, rollende perzen en daarmee benoem ik niet de inwoners uit Iran, stapels paletten vol drukwerk, maar de meeste truckchauffeurs wachtten op drukwerk dat nog door de pers moest, zo niet ik. Na een half uur kon ik voor één van de vijf doc's en werd het spul er in gereden; drukwerk in de hongaarse, franse en italiaanse taal en daarop etiketten met bestemmingen van Sekhesfehervar tot aan Cagliari aan toe; met verbazing keek ik hoe dit in de kar, "mijn" oplegger, werd gereden, met bestemming Betuwe. Verbazing van korte duur, want eigenlijk verbaas ik mij, wat goederentransport betreft, nergens meer over. Bijna nergens dus.

In de middag kon ik nog ver komen, via Stříbro en Černošin, over de 230 naar Planá, onderweg met een paar haarspeldbochten ouderwets een bergje over, ouderwets omdat de bochten nog van kinderhoofdjes waren voorzien, ouderwets en onverslijtbaar, glibbergladde keien in gelukkig was het wegdek droog geworden. Cheb passeerde ik aan het einde van de middag, en pas boven op de Fichtelbergen ontwaarde ik enig witrijp aan kale boomtakken; vermoedelijk had het er licht gesneeuwd. Even nog, door het donker en het regende weer, langs Himmelkron naar Kulmbach, het spiegelde volop en alleen met ervaring hield ik alles probleemloos op de weg; rond zes uur was ik waar ik moest wezen, een laadadres voor nog enkele pallets voordat ik door naar huis snor.

Spiegelende wegen, hongaars drukwerk, vergezichten, mijlen van kilometers en inheemse gerechten; bespiegelingen van een reizend leven.

Aldus schreef ome Willem.


---