Hoeveel mensen hebben mijn site bekeken?

dinsdag 2 april 2013

De lijklucht.

Een prachtig diepblauwe lucht boog zich over mij heen tijdens mijn tocht door de onafzienbare Noord-Franse graanvelden; een uitbundige zon, en, hoewel nog immer -te- koud, bijna nergens meer sneeuwresten; door de natuur zweemt een kiem van nieuw leven, in de aarde stierven de ontkiemende graankorrels en reeds hier en daar rezen reeds de eerste groene sprieten.

Goed is goed, voor een ander maar zeker ook goed voor zichzelf, in zichzelf, zoals liefde, onontkoombaar, ook lief en zoet is voor en in zichzelf. Datzelfde geldt, onmiskenbaar, ook voor waarheid: daar kun je geen vragen over stellen.

Daar moest ik aan denken toen ik de dag na Pasen, vanmorgen, weer op pad ging, vandaag ook wanneer het Oude Volk zijn herdenking aan de doortocht na een week van feesten en matzes eten, afsloot: het leven, eveneens en net als de korrels graan, op doorreis, een belofte, een wenk terwijl in de verte een verbijsterde Pontius met een onzinnige vraag naar waarheid en lijklucht aan de handen langzaam uit zicht verdwijnt.

De eerste halte was Dijon, waar ik vanmiddag, via onder meer Charleroi, Chalons, Vitry le Francois en Langres, rond half vier aankwam, tesamen met langzaam oplopende temperaturen; elf, twaalf graden, nog niet erg bijster, maar wel lekkerder als waar ik van kwam. De kar was spoedig met de heftruck gelost en rond vieren snorde ik door de fraaie en liefelijke steek oostenlijk van Dijon, op weg naar Dôle met langzaam spruitende lenteboden, hier en daar het eerste, ragfijne, groen.

Zo vergaat het ook het kwaad, dat niet alleen kwaad is jegens de omgeving, anderen, het om zich heen, maar ook kwaad is op en in zichzelf, per definitie, dus, suïcidaal is: sterft iemand aan een kwade ziekte: tegelijk sterft ook de kwade ziekte zelf.

Na Dôle zette ik koers naar Lons en even vlak daarvoor kon ik het Dafje kwijt; vond ik een plaats voor de nacht; vanuit de uithoek uit een ver verleden klinkt de stem van de oude massa: verbitterde klanken, handen wassend in onschuld, maar met water was je voor eeuwig geen lijklucht weg!

Inmiddels is het stil om mij heen, zo nu en daar snelt een voertuig voorbij; verder is alles gehuld in duisternis en de maan is nog niet op terwijl dunne flardenwolken de sterren wat vergrijzen: slecht een enkele herken ik, zoals de Spica en de Noorderkroon.
Nee, Lady Macbeth had het, in tegenstelling tot de oude Pontius, toch beter door als ze na een moord uitriep dat "zelfs de beste arabische parfums mijn handen niet van de lijklucht verlossen konden". Laat staan water!

Aldus schreef ome Willem.
---