Rechts, zo mag ik mij eigenlijk wel noemen; ik zou, als ik al zou "stemmen", nooit op een linkse partij stemmen. Het "rechts" zit mij, als het ware, in de genen. Misschien is het tegenwoordig wat vervaagt, enkele decennia geleden was dit onderscheid in mijn beleving nog sterk aanwezig.
Werden
wij in werkelijkheid vanwege zelfstandig denken en handelen als psychiatrische
gevallen gebrandmerkt? Of puur omdat deze etikettering het schoolgezag een
titel verschafte om zich van ons te kunnen ontdoen? Deze zinnen doen denken aan
rapporten waarmee Sovjetdissidenten naar de klinieken werden gemanoeuvreerd om
ze plat te spuiten
Alles werd, even kort door de bocht geschreven, op één, of liever, op twee hopen gegooid, een linkse of een rechtse: je was links, óf je was rechts; werkgevers waren rechts, arbeiders links, zo, even kort door de bocht, beleefde ik de tijd, mijn tijd van toen.
Mijn vader is
gestorven op het griezelige hoogtepunt van de Koude Oorlog. Toen hij eind oktober
1962 in coma raakte, stonden er op Cuba Russische kernraketten en legden de
Amerikanen een kordon van oorlogsschepen rond het eiland. Russische onderzeeërs
met kernbommen aan boord waren op weg naar de Cubaanse broeders.
Natuurlijk lag het allemaal genuanceerder, maar dat leerde ik later verstaan toen ik tot mijn schrik ontdekte dat een politieman ook links kon zijn en een arbeider koningsgezind.
Er wordt (door
de BVD) opgemerkt dat ik deelnemer was aan de sit-downacties eind 1964 (dat
moet 1961 zijn, RvD), dat ik in 1962 “orderverstoorder” was voor de Amerikaanse
ambassade in Den Haag en daarbij een bord droeg met het opschrift “Heroshima 6
aug. 1945”’ dat ik pamfletten geplakt heb voor de vrijlating van
dienstweigeraar Dries Brunia.
Zo, met die achtergrond, speelde ik mijn openingszetten in de jaren zeventig, dat ik de weg van jeugd naar volwassenheid volgde, op naar het spannende middenspel, de tijd, dat er in de stad waar ik opgroeide, Amsterdam, zich een groep manifesteerde onder de naam Provo, een stelletje ongeregeld, zo leek het, vaak met lang haar, baarden en hasjrokend. En vooral: niet-werkend, zo gonsde het in rechtse kringen. Linkse lui met allerlei vreemde (waan)ideeën en om al die vreemde ideeën te verwezenlijken daagden zij de gevestigde orde uit met, voornamelijk, lijdelijk verzet. "In werkkampen stoppen en stenen laten sjouwen" riep men in mijn omgeving "daar zullen die niksnutten van opknappen".
Bij gebrek aan
concrete redenen om mij als staatsgevaarlijk te bezien, dichtte de BVD-baas mij
een “geweldscultuur” toe. Niet zomaar een fout, maar een bewuste
verdachtmaking, en volstrekt ongefundeerd. Ik mocht dan ferme uitspraken doen,
een wapen had ik nog nooit in de hand gehad. En behalve een speelgoedpijl- en
boog, die ik veel later eens voor mijn zoontje heb gekocht, zou ik ook nooit
een wapen aanschaffen.
Het waren de eerste momenten dat ik een zekere ambivalentie ontwikkelde: ik vond het allemaal wel stoer en grappig, en soms hadden ze nog goede ideeën, zeker hun Hopman, ene Roel, maar ja, ze waren links, en daarom deugde het niet.
Het waren de eerste momenten dat ik een zekere ambivalentie ontwikkelde: ik vond het allemaal wel stoer en grappig, en soms hadden ze nog goede ideeën, zeker hun Hopman, ene Roel, maar ja, ze waren links, en daarom deugde het niet.
In het eerste
nummer van provo hadden we een klappertje geplakt. Eén voor één, in alle
exemplaren. “Pak een hamertje en maak met de ontploffing een begin van de
revolutie in je eigen leven! ”had ik eronder geschreven.
En toen, toen de ergste relwinden waren geluwd, drongen ze
ook door tot de Gemeenteraad van Amsterdam, eerst met Provo en daarna met De
Kabouterpartij, maar wat ze nu precies wilden ging eigenlijk langs mij heen.
Terwijl de BVD
zelf dubieuze contacten onderhield met geheime diensten van het
apartheidsregime in Zuid-Afrika en van de Spaanse dictator Franco, en ook met
die van zijn Portugese collega Salazar, demonstreerden wij tegen het
schrikbewind in die landen.
Niettegenstaande dat ik hun "bijdrage" allerminst zag zitten, had het voor mij wel iets komisch, ludieks, ja eigenlijk iets onschuldig onprofessioneels: een wethouder op een fiets in plaats van auto met chauffeur: dat had wel wat, toch? Het was trouwens het tweede moment dat ik sympathie kon opbrengen: principieel waren ze wel, zeker de Hopman!
Ivo Samkalden
bezoekt mij daar onverwachts, op zijn ronde langs de nieuwe wethouders. Ik leg
hem uit waarom ik de voorkeur gegeven heb aan een dienstfiets boven een
Mercedes met chauffeur.
“Maar dat kan
toch niet, Roel?! Dat is toch te langzaam voor een wethouder?!”
“Maar ik heb
er één met tien versnellingen”
“Hoe moet je
dan naar Den Haag?”
“Met de trein
natuurlijk”.
“Nee, dat kan
toch niet?!”.
……In mijn
BVD-archief tref ik knipsels aan waarin uitvoerig over mijn dienstfiets wordt
bericht. (doc. 5-IV)
Maar was hij, misschien juist daarom, gevaarlijk? Wie maar even de moeite nam om te luisteren naar de vertolking van alle ideeën had direct tot de conclusie gekomen dat hier de Homeo Ludens, de spelende mens, aan het woord was, ongevaarlijk dus, laat staan "staats"-gevaarlijk!
Pas als de
tijd gekomen is dat er langs de paden van het Vondelpark en het Amsterdamse Bos
verkeersborden staan die waarschuwen voor overstekend groot wild, kunnen we
zeggen dat Amsterdam leefbaar is.
Jaren vervlogen, ik zat verdiept in mijn eigen partij, een spannend middenspel, Provo en kabouter waren geen lang leven beschoren, "ondergegaan" zo redeneerde ik "in eigen chaos", jammer maar helaas, want ik had een lichte sympathie ontwikkeld, zeker nadat ik steeds meer de gevolgen zag van louter "rechts" handelen, zoals de uitbuiting van de gastarbeider, de geldzuchtige nieuwe rijken en het rechtse onvoorwaardelijke geloof in de industriële religie.
De BVD bleef
elk woord van mij spellen. Hoe mijn vrouw en ik kaas maakten. Wat voor koeien
we hadden (zwartbonte holsteiners). Aan wie we de kaas verkochten. Wat de
Stichting De Kleine Boer was, van wie wij het land pachtten (doc. 5-XII).
En opeens was daar het derde moment, Roeland liet weer van zich horen, opeens was hij er weer. Buiten mijn gezichtsveld teruggekeerd in de Amsterdamse Gemeenteraad en maakte zich als lid van die raad hard voor het blijven toekennen van een subsidie aan het "Heil des Volks", een opvanghuis voor, onder meer, ernstig drugsverslaafden, maar wel gebaseerd op zeer rechtzinnig religieuze grondslag. "Ze doen zeer goed (vrijwilligers)werk, dus waarom de subsidie afnemen" hoor ik hem nog op de buis zeggen en het trof mij.
Gevaarlijk? Integendeel! Iemand die verder kijkt dan zijn eigen principes, "zulke mensen zijn een weldaad voor de samenleving" ging er door mij heen.
Het is de
machthebbers ten dele gelukt om de vernieuwers uit de jaren zestig en zeventig
in een kwaad daglicht te stellen. Van geitenwollensokkenmensen, wereldvreemden,
ongeregelde potverteerders, clowns tot straatschenders. Ik wil laten zien hoe
nodig en verfrissend de nieuwe impulsen van provo’s en Kabouters zijn geweest………is het niet zo dat vandaag de
dag een sterke, neoconservatieve stroom de jaren zestig en zeventig met
datzelfde mengsel van wantrouwen en afschuw beziet als waarvan de opgeviste
berichten en rapporten van de geheime agenten getuigen?
Inmiddels had bij mij louter rechts plaats gemaakt voor rechtzinnigheid en had ik Amsterdam verruilt voor een plaats in de provincie, maar ik bleef lid van de sportclub van mijn jeugd, schaakclub Caissa en enkele jaren terug werd hij, inmiddels tot ridder geslagen, er ook lid van: ik wist niet eens dat hij kon schaken!
De Weerdt had
bij de Kabouters ook regelmatig opgeroepen tot “harde acties” terwijl niemand
er iets voor voelde. Was dat er niet eerder op gericht de beweging een slechte
kant op te sturen? “Ja”, erkent hij,
“Dat hoorde er allemaal bij”
Aanvankelijk laat ik hem links, en hij mij rechts, liggen.
“En hoe zit
dat met jouw voorstel om als protest naakt de Bijenkorf in te gaan, met een
groep Kabouters, en er dan gekleed met gestolen kleren weer naar buiten te
komen?” wil ik weten. “Dan zouden wij ons toch belachelijk hebben gemaakt?”.
Wim ontkent dat hij dat voorstel gedaan heeft. Maar als ik het nakijk in de
notulen van de Interdepartementale Raad van de Oranjevrijstaat staat daar dat
hij, “Willem” (De Snor) dit voorstel wel degelijk heeft gedaan, op 6 juli 1970.
En als ik De Weerdt met mijn vondst in de notulen confronteer, erkent hij dat
dit de waarheid was en dat hij wilde aanzetten tot acties, die uitbleven.
Op het schaakbord van het leven zijn bij Roel en mij, zestigplussers, de meeste pionnen wel verdwenen, geslagen, afgeruild, hier en daar staat nog een loper en een paard, tijd voor de laatste, dame- en torenzetten en onder het genot van thee en koffie raken we aan de praat; het leven kent geen toevalligheden.
“Hmmm”, vraag
ik aan de voormalige geheim agent, “Had je geen last van je gevoel? Dat je
dingen deed die je niet uit overtuiging deed en die ons juist konden schaden?
Een week later brengt hij zijn laatste boek (tot nog toe)
voor mij mee, Diepvriesfiguur, en na de clubavond begin ik, thuis, er in te
bladeren, wordt gegrepen en in diepnachtelijke uren raak ik verbijsterd.
Verbijsterd dat voor zijn ontvoering, april 1970, de daders nooit werden
gestraft terwijl ze bekend zijn, en vooral verbijsterd hoe onze eigen geheime
dienst toen, én nog steeds, met “onparlementaire” middelen strijd levert tegen
die democratische krachten die haar niet welgevallig zijn.
“Roel, wat
wist ik van de wereld? Ik was op de politieschool geweest en kende bijna alleen
politiemensen die vonden dat ze jullie verrot moesten slaan en opruimen. Bij
jullie leerde ik dat anders zien. Ik heb heel wat van jullie geleerd.”
De hele nacht las ik door. Ongelofelijk, maar waar: Wat
Van Duijn door de BVD werd aangedaan, kan vandaag iedereen overkomen die “te”
kritisch is jegens het heersende gezag.
November 2010.
“De gegevens
over de ontvoering in 1970 kunnen niet gegeven worden vanwege bescherming van de bron”, aldus het verweer
van de A.I.V.D. (doc. 8-1).
Hoezo
bescherming van de bron? Kan die dan niet op de gewone manier worden gewit?
Nee, want dan zou ik blijkbaar uit de context kunnen opmaken wie de betreffende
BVD-informant is geweest. Zou ik daarmee dan anders het onweerlegbare bewijs in
handen hebben gekregen dat één van de mensen achter mijn ontvoering zelf een
BVD-medewerker was? Welke reden kan de A.I.V.D. anders hebben om de daders van
de ontvoering zo uit de wind te houden?
Onomstotelijk, met dank aan de strijdbare Ridder Roeland,
is het blootgelegd. Als de politiek nog
langer weigert in te grijpen in de schimmige handel en wandel van onze
A.I.V.D., is het niet ondenkbaar dat we op lange termijn toestanden kunnen
verwachten waar de voormalige Roemeense dictator Ceauçescu zijn vingers bij af
zou likken.
aldus schreef ome Willem.
Schuingeschreven;
Citaten uit “Diepvriesfiguur”, boek van Ridder van Duijn.