Een lange tocht, lang, twee keer reeds meer dan 100
kilometers, in mei, een mooie mei en mijn gedachten dwalen af.
Dwalen af, steeds dieper en vraag me af hoeveel meien er nog
volgen.
Hoeveel er nog resteren; de meien voor mij, de meien voor deze
hopeloos verwarde aarde.
Niet alleen de temperatuur, maar ook de spanningen lopen op;
hoe lang voordat de eerste, mensvernietigende, bom barst?
Een zieke wereld, een zieke wereld, ja, een steeds ziekere
mensheid; sinds vijf jaar lijkt iedereen om mij heen ziek te worden en daarna,
als ultieme consequentie, dood te gaan.
Ik huiver.
Strakblauwe lucht en frisgroene bomen; de natuur is
verbijsterend mooi; de Eeuwige die ook hier niet laar varen wat Zijn hand ooit
begon; ondanks allerlei stupide klimaatalarmen die gevuld zijn met omgekeerde
waarheden. Immers, een leugen kan ook wel eens niet waar zijn.
Maar ’t verblind de zich rechtvaardig achtende mens; hoeveel
onrecht en eigen onzin kan zij verdragen?
Het waait; oosterwind, soms noordoostelijk, al enige weken
en regen blijft uit.
Steeds meer komen er; is dat de rekening die al ruim tachtig
jaar open staat? Ik weer het niet.
Ook niet of dit de laatste mei is. Een laatste mei voor mij,
of wellicht een laatste wereldmei.
En intussen dwaal ik verder door het dikbeboomde bos; en
mijmer over het toen en nu.
Aldus schreef ome Willem