Voorovergebogen staarde hij naar de stukken; zelf
had ik, nadat hij met de pion d2-d4 had geopend, gekozen voor een tegenzet van
één van zijn vele eerlanggeleefde tijdgenoten: Pb8-c6 waardoor ik het andere
dier braaf op g8 in de paardewei liet staan, en zet van Юхи́м Боголю́бов, Efim,
Efim Bogoljoebov.
Hoewel fris, was de dag mooi geweest en een
eenvoudige rekensom leerde dat het inmiddels zijn meer dan 38.800ste
dag was; bijzonder, want hij kon nog vertellen over wat hij een eeuw geleden beleefde. Hoe de stad er uit zag, de mensen en hoe een
compleet andere sfeer de omgeving domineerde.
Buiten reeds uitgebloeide narcissen; een voorjaar
dat tot de zomer nadert; geparkeerde bussen op de brede parkeerplaats en regelmatig
strijkt een spreeuw op het tableau voor het grote venster neer waar wat voer op
ligt; geïnteresseerd en vooral genietend kijkt de Professor er even naar
terwijl ik mijn volgende zet overdenk.
“Je zal maar tijdgenoot van Efim zijn geweest” dacht
ik tijdens het bedenken van een volgende zet; “Misschien is dit de eerste keer
dat je van me gaat winnen” had de oude heer vooraf nog op gestrenge toon
geopperd en inmiddels deed ik mijn best; zag wat kansen en tastte de stelling
met een steeds volgende zet af.
In de morgen had ik nog wat in de buitenlucht
gefietst; nog wel een jas aan want het bleek nog aardig fris. Maar overal jong groen, fleurige kleuren en
een naderende vrolijkheid vanwege aanstaand warmer weer; maar hoe lang zal het
optimisme duren?
Steeds meer kraakt het
al in haar voegen: onrust wordt sterker en is voelbaar, maar menigeen ontvlucht
het door ontkenning; anderen weer door zich in het edele denken te dompelen en
ik staar naar het veld g8, het voorlaatste veld g8 waarop na een zet of twaalf
nog steeds het koningspaard graast.
Hij had het zelf voorgesteld: “Het is alweer een
lange tijd geleden dat ik een stuk heb aangeraakt; een paar maanden geleden,
geloof ik”, sprak hij, “toen Jan Nagel even langs kwam” en hij kon zich na enig
reconstrueren zelfs de datum nog herinneren terwijl ik die inmiddels alweer
vergeten ben.
Een leuke combinatie en ik veroverde een pion;
onbewogen schoof mijn oudste vriend door; zijn gezicht verraadde niet de minste
emotie en ook mijn paard had veld g8, het voorlaatste veld, verlaten en mengde
zich in de strijd terwijl onderwijl mijn koning op het voornoemde veld, veld
g8, had plaatsgenomen: mijn koning in de paardenweide.
Stevig verdedigend, na ruim een uur had ik weliswaar
nog steeds dat ene pionnetje meer, maar ervoer steeds sterker dat ik niet
meer door zijn strategisch opgestelde pionnenmuur kon komen; hij had mijn
aanval kundig afgeslagen en een guitige glimlach kwam er voor kenners op zijn
gezicht en vanonder de oude grijze snor klonken de woorden: “Het is een wonder
dat ik nog leef…”.
Na anderhalf uur werd tot remise besloten; “Eigenlijk
is dat altijd de meest eerlijke uitslag” zo sprak hij diplomatiek en pedagogisch;
zag dat de professor moe was en na nog wat politieke beschouwingen vertrok ik
weer met in gedachten dat dit misschien toch wel zijn laatst gespeelde partij zou
kunnen zijn terwijl die wonderwoorden nog steeds door mijn hoofd resoneerden: “Het
is een wonder dat ik nog leef….!”
Aldus schreef ome Willem