Het is er donker; hoge bomen, en tussen haar door
kronkelt een zwijgzaam riviertje; het gebied heeft een vrijwel onbekende
schoonheid en beslaat de oppervlakte van twee keer het land Luxemburg.
Veld c8, de thuisbasis van de witte zwarte loper; meestal
niet direct bij het spel betrokken; vaak een stuk voor het doen van een stille
zet; zoals voornoemd riviertje dat geheimzinnig door het gebied stroomt; in
alle stilte.
Eisfeld, dat zwarte bladzijden kent: het kende niet alleen
aan Paul von Hindenburg, maar ook, als eerste –en één van de weinige- steden
Adolf Hitler het ereburgerschap toe terwijl het in vroeger tijden stevig
meedeed aan waanzinnige heksenvervolging; even daarvoor, eigenlijk nét buiten
het gebied, passeerde ik Hildburghausen, twee keer op één dag.
Neuhaus am Rennweg; het stadje dat zo ongeveer op
het hoogste gedeelte ligt; rond 800 meters en waar reeds enkele honderden jaren
glas wordt gemaakt, tot op de dag van vandaag. Steile hellingen, ragfijn
voorjaarsgroen, bloesems, uitzonderlijk vergezichten en desondanks een onbekend
gebied; zoals onbekende, onberekenbare zetten vanaf c8 gezet worden.
Afgelopen dinsdag begon het oude Pascha; het oude
volk begon zijn jaarlijkse herdenking van de bevrijding; de dagen dat ik niet
alleen langs en over berghellingen en riviertjes snorde, maar ook links en
rechts een graftuin zag die de autochtone bevolking Friedhof noemt: ze ademen doorgaans
rust en vrede uit, ondanks de doodsdreiging: nooit lijkt ze vol te komen.
Aan de oostzijde de Saale, even er voorbij en daarna
weer terug, nu even anders, zoals ook de loper vanaf c8 ook diverse
mogelijkheden kent om eventueel, na een ongeslagen avontuur, terug te keren
naar veld c8, het witte veld c8 waardoor het zwarte stuk desondanks ook wit wordt
genoemd; paradox is, gelijk religie, het
grondbeginsel van alle schaken.
Judenbach, vlak aan de oude Duis-Duitse grens van
weleer; ooit een centrum van Duits anti-nazi verzet waar veel vervolgden –Joden
en zigeuners- ondergedoken onderdak vonden tussen de vele woudreuzen;
desondanks rolde ik door Sonneberg, de zuidzijde van ’t gebied, een stadje dat
bekend werd om zijn speelgoed én zijn jarenlange –gedwongen- kinderarbeid om de
speelpoppen samen te stellen.
Donderdag verliet ik het Schiefergebirge en reed via
Eisenach en Nordheim langs de Wesel naar Hameln waarbij ik even voor Duderstadt
het “westen” weer binnenreed; weer staarde ik menigmaal over een Friedhof heen:
de avond van het laatste maal, de vrijdag waarop de Eeuwige werd gedood: maar
hoe kan de Eeuwige er niet meer zijn?
Verbijstering, gevolgd door verbazing: de bewoners
van een graftuin bewaren een serene vrede; stille sjabbath, de dag na de dag
waarop de Joodse menigte voor het paleis van ene Pilatus de vrijlating van
Bar-Abbâ, vertaald Zoon van de Vader, hebben geroepen, de loper van c8 lijkt velerlei
omzwervingen te maken, maar nimmer op de zwarte velden terwijl ik uit herinneringen
put en een oude Matheus herinner, een bijzonere van Telemann waarin dit detail
uitzonderlijk door de klankenschilder werd neergetekend.
De dag waarop de tijdelijken het eeuwige hebben
getracht om te brengen; waarop enkele laatsten getrouwen de doodgewaande Thora in
de graftuin achterlieten. Maar kan dat?
Morgen is het Pasen; het volk, het oude volk werd
tot drie keer doodgewaand: Egypte en Auschwitz, vierduizend jaren, maar edoch,
het herrees; en temidden daarvan hoop en verwachting. Alleen zó kon onze laatste
vijand verslagen worden: als de Eeuwige uitlevert wordt aan de dood, doodt de
dood zichzelf; als de Eeuwige uitgeleverd wordt aan de tijd, wordt de tijd
gedood.
Het witte veld; c8; de loper zoekt een veld met een
dodelijke dreiging; plots raakt de in
een witte vork en wordt geslagen.
Aldus schreef ome Willem