Hoeveel mensen hebben mijn site bekeken?

zondag 1 november 2015

De schoen

Verlaten strand; het is er warm en bezaait met dat, wat de zee gegeven heeft. Onherkenbare takjes, knoesten, een door 't zoute water aangetaste wasborstel, half vergaan plastic, stukjes leer, onherkenbare andere spullen.

Lange reizen; daar zijn die van mij slechts kinderspel bij. Reizen met grote gevaren. Over eeuwenoude karavaanwegen. Zo ook hij, de voormalige eigenaar. Soms geweerkogels om de oren en net niet geraakt; dan weer gevaar voor gevangenschap in erbarmelijke omstandigheden. Geen vervoer, dagen lopen; spaarzaam was er voedsel; soms een dag of wat zonder water.

De zee; er staat een aflandige wind; schuimkoppen; korte, witte schuimkopjes en daarboven scherende meeuwen. Als ze met hun witte veren bij 't water komen zijn ze niet meer te zien; vermomd als één van de vele witte waterkoppen. Slechts een laatste verwoed surfer waagt zich op 't water.

Een lange woestijnreis, een te lange. Een vlucht uit eigen omgeving en cultuur; menigmaal een kleptocultuur; systemen waarin elke inspanning nutteloos is indien je niet de juiste contacten hebt. Eén ding: wég, wég, wég!

De Ligurische kust blijft adembenemend. Dat vinden wel meer mensen; alles is, zo mogelijk, volgebouwd. Vanuit de omgeving van het Lago di Bolsena, een meer gelegen in een dromerig landschap vol nog te ontwikkelen idealen; onbekend en geheimzinnig -oude bronnen vermelden dat op de plek van het meer rond 200 jaar voor onze jaartelling nog regelmatig vulkanische erupties werden waargenomen-, hier gekomen; dwars door 't midden van Lazio en Toscana. Lading opgehaald in Montalcino, stadje hoog in de bergen en van veraf te zien; bekend om zijn extreem dure Brunello. Vervolgens nog nabij Cortona en Sienna in welks laatste stad ik van 't zomer nog was. Binnen de gestelde tijd snorde ik nog net La Spezia voorbij waarna ik mij een korte tijd in uiterst aangename omstandigheden aan de goede kant van tegen de kou beschermende bergen veroorloofde.

Een half continent overgezwalkt met nauwelijks een doel voor ogen; voor ons nagenoeg onbegrijpelijke motieven drijft ze voort, dreef ook hem voort; ik tracht me te verplaatsen in zijn gedachten, maar omdat ik de hopeloosheid van zijn bestaan niet heb gekend, is dat tot mislukken gedoemd.

Voort sukkel ik, over het door mensen verlaten strand; de zon schittert over 't azuurblauwe water. Eenzaam loop ik tussen de aangespoelde spullen door, zo nu en dan bekijk ik ze aandachtig, probeer te duiden wat het is.

Na alle gevaren nog een laatste horde; de zee. Alle gevaren werden getrotseerd; de grootste, de honger, dorst; alle onmogelijkheden waren tot mogelijkheden geworden; alleen nog de zee. Wanneer? Wie? Hoe lang? Terechtkomen met velen op een wankel bootje; maar tot nu toe was alles goed gegaan; althans: als je een noodlot overleven goed gegaan kunt noemen. Maar niet allen overleven het laatste deel van de reis.

Hoe lang ik er gelopen heb? Een uur? Anderhalf uur? En overal door de zee op 't strand geworpen afval. Dan, opeens, zie ik een schoen; een schoen zonder veter, maar wel één waar ooit een voet in zat. Onmiddellijk herken ik hem.

Het wankele bootje zonk naar de diepte; een deel van de opvarende werden gered; de rest verdronk jammerlijk en de zee nam hun leven: ook zijn lichaam werd nooit gevonden.

Dan alleen zijn op het strand aangespoelde schoen; het enige wat het land bereikte waar hij zijn toekomst zocht.

Aldus schreef ome Willem.

.