De hele dag een grijs wolkendek dat nevelwater neerliet; de weg er naar toe, op de boot en op het grootste eiland dat Nederland kent; omstandigheden vol frisse ingrediënten om er en mooie dag van te maken; niet overal is de zon voor nodig. Vanuit Oosterend trapten we -op gehuurde fietsen- het noodelijke deel van 't eiland rond; dronken koffie met eilandgebakken appeltaart in De Cocksdorp, een dorpje dat eerder ooit Nieuwdorp heette, maar later de naam kreeg van Nicolaas de Cock die in 1836 het opgevatte plan had verwezenlijkt om het gebied tussen de twee voormalige eilanden; Tessel en Eierland, in te polderen waardoor 't eiland zijn huidige "vorm" kreeg.
Hij werd bewonderd; zowel door de meisjes alsook door de jongens; hij trok, midden in de Beatlestijd, de aandacht met zijn zwarte halflangharige krullen en in de gymzaal konden slechts enkelen hem evenaren; hij kon hardlopen en voetballen als de beste en zelfs ik, toch niet onverdienstelijk op de fiets, kon hem in een tweekamp trappend niet bijhouden. Maar frappant genoeg; nooit liep hij naast zijn schoenen. Sportief was hij zeker, hoewel: dat werd hem wel gemakkelijk gemaakt als een soort eeuwige winnaar. Soms, als je praatte, keek hij je aan en verscheen in traag tempo een langzame grijns op zijn gezicht; er volgde dan doorgaans een bijna onhoorbare geheimzinnige lach; eentje die ik mij al die jaren bleef herinneren.
Tevoren kwamen we, rond elfen, op het eiland aan; op de boot vroeg ik aan iemand naar zijn naam; hoe, weet ik niet meer, maar ik wist dat hij op de veerbood werkte; of wellicht op de boot gewerkt had; meer niet. Verbazen deed ik me toen ik vernam dat hij juist benedendeks dienst deed. Ik snelde, na de overtocht, te voet terug; reeds was hij druk de terugkerende voertuigen in goede banen te leiden; ik riep zijn naam; hij reageerde: ik noemde de mijne: er daagde "iets" bij hem en hij noemde zijn woonplaats; meer niet, maar 't was genoeg.
Vanuit Cocksdorp terug door de duinen; duin op, duin af, soms wat afzien onder de voortdurend vallende nevel, maar we genoten van het ogenblik, de rust, de wijdse omgeving; van 't andere land. Nog voor zessen waren we terug in Oosterend en gingen even bij de slager langs. En terwijl daarna de anderen naar de herberg reisden, reed ik even naar hem toe; inmiddels had ik bij navraag de straat en huisnummer ontdekt.
Verdwenen waren ze; de zwarte krullen en naast veerman bleek hij ook imker te zijn; je oude schoolmakker na ruim 45 jaar terugzien doet even, even maar, oude tijden herleven. Alleen zijn stem herbleef met weinig wijzigingen; onze levens hadden een volstrekt andere loop gehad; reeds in een vroeg stadium verkoos hij eilandbewoner te worden waar, vermoedelijk, zijn zwarte krullen één voor één meegevoerd zijn door de waddenwind; een klein uurtje later fietste ook ik naar de herberg, maar wel met twee potjes honing met zijn naam er op; met de naam van die stoere jongen die ik destijds bewonderde en benijdde omdat tie beter voetbalde; en ook harder lopen kon dan ik; en die ik opnieuw ik bewonder omdat hij potjes honing verkoopt met zijn naam er op.
Aldus schreef ome Willem.
.