Hoeveel mensen hebben mijn site bekeken?

woensdag 14 mei 2014

De partijherinnering.

Een stralende dag, wel wat fris, maar desalniettemin; zo'n dag waarbij ik naar de tandarts ging, de rechtbank bezocht en andere aardigheden deed; vaak prop je dan zoveel mogelijk in zo'n dag, alsof je een oplegger zo vol mogelijk aan het laden bent. Rond zeven uur had ik afgesproken met de professor: hij wilde wel weer eens een partijtje meespelen, had sinds zijn laatste keer met mij niet meer gespeeld, geen stuk meer aangeraakt.



Ruim voor zevenen stond ik voor de hoge flat; aanbellen, daar zou ik nog even mee wachten, deed een CD in de radio en dra klonken de weemoedige edoch dappere klanken van één van Mozart's mooiste pianoconcerten door het voertuig, de 23e, KV 488, vijf minuten, tien wellicht, toen besloot ik aan te bellen en na enig moment een wat gejaagde stem door de intercom: hij had me al enkele keren trachten te bereiken: "Ik kom wel even boven", antwoordde ik; een zoemgeluid en ik duwde tegen de voordeur die openging.


Even later stond ik in de lift, de lift waar de professor wellicht duizenden keren gebruik van heeft gemaakt.
Bovengekomen hoorde ik hem in de verte roepen; trof een vermoeid uitziende professor aan: "Ik ben dood- en doodop", begon hij "En nu naar de club gaan zie ik echt niet zitten" terwijl ik inmiddels schuin tegenover hem plaats nam in statig meubilair. Mijn oog viel op een foto op het dressoir, een trotse opa Johan met een kleine ukkepuk op de arm. "Is dat uw achterkleinkind?", vroeg ik hem en terwijl hij zijn best deed wat rechter op te gaan zitten antwoordde hij mij: "Ja, ja, maar die is inmiddels ook al weer elf jaar". "Ach", ging hij verder: "Het is niet anders. Ik heb mijn tijd gehad! Maar let wel, daar treur in niet om!". Met zijn linker hand streek hij door de oude, grijze haren. "En weet je", ging hij verder "Ik probeer echt uit alle macht te voorkomen dat ik een bejaardenhuis in ga!" "Ik probeer nog steeds elke dag alles zoveel mogelijk zelf te doen". Een half uur lang bleef ik bij hem, we kletsten wat over voornamelijk toen, over oude politiek, toen stond ik op, schudde de hand en vertrok. Alleen, alleen naar de club.


"Doe ze de hartelijke groeten zo meteen!" had hij me nog nageroepen toen de liftdeur achter mij sloot. Mozart speelde weer toen ik het voertuig startte en na de eerste bocht naar rechts volgde het tweede deel, een uiterst geheimzinnige andante.
'T was vreemd, de wind woei stevig, naast vreemd was 't dus ook fris en ruim op tijd kwam ik aan op de club waar meteen enkelen mij naar de welstand van de professor vroegen waarop ik een kort verslag van bevindingen deed. "Je valt trouwens met je neus in de boter", begon de voorzitter; "Caissa-nieuws is net vandaag uitgekomen en jouw verslag van de laatste wedstrijd van de professor tegen Maarten staat er ook in" en hij overhandigde mij het inktverse nieuwe blad dat ik meteen doorbladerde.


Een fraai exemplaar, zoals ons lijfblad, waar ik decennia terug ooit korte tijd redacteur van was, al langere tijd een mooi kwaliteitsblad is en al snel vond ik "mijn" artikel. Nog steeds wat verdrietig bladerde ik het blad verder door terwijl mijn partij net begonnen was; op de club zonder professor, 't was wel even slikken terwijl ik de foto bij het artikel bekeek: het bord, en aan weerskanten de twee spelers, Maarten en de Professor; argeloos sloeg ik de bladzijden om, las wat vluchtig artikelen van mede-clubgenoten; Ed Leuw, Tony Lith en zag terloops dat ook ons grootmeesterlid Paul van der Sterren er met een artikel in stond.


Inmiddels speelde ik, als ik aan zet was, een stuk op het bord; al snel ging ik in de aanval; zag kansen, al was 't wel wat roekeloos en terwijl de opening van lieverlee in het middenspel overging, viel mijn oog op nóg een artikel, van iemand die volgens een toen geldende publieke opinie er op uit was Amsterdam, ja Nederland onveilig te maken, maar, na later bleek, en vooral, nu ik hem de laatste jaren beter heb leren kennen, uit een totaal ander hout blijkt te zijn gesneden dan "men" ons toen heeft willen doen laten geloven, Roel van Duijn, met een uiteenzetting over een ooit door hem bedachte en gespeelde variant van de Siciliaanse opening, met wit op de tweede zet a3 spelen; en in het aanvangende proza las ik treffende woorden die mijn verdrietige bui enigszins naar de achtergrond drong en een glimlach bij mij ontwikkelde.




De woorden: "... Net als muziek frissen oude schaakpartijen het geheugen op, wist je dat?...". En opeens begreep ik veel meer; de professor, wellicht mijmerend over een ooit gespeelde partij, genietend van wat er bij die ene zet, toen gespeeld op die winterdag, tijdens het Hoogoventoernooi, gebeurde; ook ik herkende het. Al gaat het niet bij elke zet, soms ook niet voor elke partij, op: zoals sommige muziekstukken je ook niets kunnen zeggen.


Laat op de avond vertrok ik weer; in mijn hand "ons" blad: wel grappig, in één blad te staan met niet alleen Ed, Tony en Aldo, maar ook met Roel en Paul. Opeens dacht ik aan die ene loperzet die ik speelde in een partij tegen mijn pake die met Friese tongval mopperde over dat langharige werkschuwe tuig en ik tegelijkertijd, toen, vanuit een ooghoek op de televisie zag -en hoorde- hoe Van Duijn tijdens zijn kaboutertijdperk het wittefietsenplan uit de doeken deed.


Aldus schreef ome Willem.