Laat in de middag kwam ik hem tegen, ergens, verscholen op een klein pleintje bij de dom op een terras, de Mozart van het Odenwoud, ook wel: de Zweedse Mozart genoemd; Haydn kreeg eens één van zijn werken onder ogen, een symfonie in c-klein, en schreef naar aanleiding van zijn overlijden in een brief aan Samuel Silverstolpe: "Ik bezit een van zijn symfonieën, die ik als herinnering aan een van de grootste genieën die ik gekend heb, bewaar. Ik heb van hem alleen dit werk, maar ik weet dat hij nog meer voortreffelijks heeft geschreven".
De dag begon, zoals wel meer, vroeg. Doodse stilte om mij heen, aardedonker, een prachtige sterrenhemel en een lichte vrieskou. Alleen op de weg. Op weg naar Titisee, duizenden bomen als eenzame toeschouwers; toch maar weer eens Ries, Ferdinand Ries, nu het zesde pianoconcert, eentje die hij als eerste schreef en weldra klonken ferme, stevige pianoacoorden door de kabine in de nog stikdonkere nacht; speels als een Mozart, indrukwekkend als Beethoven, virtuoos gelijk Chopin en onnavolgbaar als een List; geniale muziek van een welhaast vergeten toondichter; spoedig karde ik over de transitweg door Freiburg.
Net voor de grote weg sloeg ik naar rechts, volgde de nevengelegen Bundersstraße en na een klein half uur -het daglicht naakte inmiddels-kwam ik aan te Lahr, vroeg bij een Aral-pompstation, waar ik ook terloops een zwarte koffie versnaperde, of ik wel met mijn 18 meter in de volgens de kaart achterafstraat komen kon: het bleek geen probleem. Wel een probleem was het gereed maken van de papierwinkel, behorende bij de lading, één palet; na een uurtje wachten kon ik verder, op weg naar twee adressen in de buurt van Landau. Landau in der Pfalz
Koel, zonnig weer; vanaf Lahr snorde ik iets naar ' t noorden, sloeg links af en via een brug reed ik over de snelweg waar een file stond, ging verder Rijnwaarts, door Kürzell, een klein dorpje met een gigantische kerk, sloeg net even voor de Rijn rechts af over Neuried richting Kehl totdat ik bij de weg Offenburg-Strassburg kwam, een rotonde, en die nam ik driekwart terwijl ik de zevende opzette, zijn voorlaatst geschreven pianoconcert dat hij schreef na zijn negenjarig verblijf in Engeland dat hem geen windeieren had gelegd.
Ries, teruggekomen, ging wonen in Bad Godesberg, ietwat teruggetrokken. Zijn kontakten met Beethoven bleven onverminderd en nog voordat deze het tijdelijke voor het eeuwige wisselde, onstond zijn zevende klavierconcert die hij de naam; "Groet aan de Rijn" meegaf en wederom, duidelijk waarneembaar; vier componisten in één! Robert Schuman, één van de laatsten die soms zijn werk uitvoerde, kwam tot dezelfde conclusie.
Met een CD van de hiervorenbeschreven groet in de speler stak ik de grensrivier over, tolde langs Strassbourg, via Haguenau naar Wissembourg, keerde weer terug Duitsland in: Bad Bergzabern en na wat gekronkel en ongekend stijle hellingen kwam ik, via een schitterende en nauwelijks breed genoeg straatje bij het tweede adres, te Ilbesheim; en terwijl de wegreus al het verkeer een tijdlang ophield, ontving ik van een dorpsbewoner een tweede pallet. Toen ik weg reed was de rij voertuigen aangegroeid tot, vermoedelijk, voor de dorpsingang; geduldig en zonder getoeter hadden ze braaf staan wachten.
Evenzo verging het in het dorpje Maikammer, een kilometer of twintig verderop, tussen Landau en Neustadt: wederom midden in 't dorpje, net na de markte en even voorbij "die Kirche" in een wederom schilderachtig straatje, smal, truckbreed; niemand kon er door en een bejaarde man op heftruck reikte mij de paletten aan; traag en voorzichtig onder het oog van toeschouwers die inmiddels de motor maar hadden afgezet.
Via een rechte landweg zette ik de reis voort, nu eerst richting Speyer en toen ik aldaar de Rijnbrug passeerde met uitzicht op het zo merkwaardig gebouwde Godshuis waren de klanken van de "Groet" reed verstorven: even geen herrie in de tent.
De opusnummering is niet chronoloog; Ries schreef als eerste zijn zesde, daarna de vierde, beide nog in zijn geboortestad Bonn, rond 1809, terwijl een "eerste" om onduidelijke redenen nooit bestaan heeft. Slechts zijn "derde" schreef hij te Wenen waar hij als werknemer, leerling en vriend van Beethoven twee jaar toefde, maar op de vlucht voor dienstplicht, en uit angst voor beschuldiging van desertie, vluchtte hij; dan weer naar Bonn, maar ook met een reis waardoor hij via Moskou, Leningrad en Stockholm, uiteindelijk, in Engeland aankwam; aldaar schreef hij zijn tweede en vijfde en tevens bewerkte hij zijn vroeger geschreven zesde en vierde; kennelijk dat daardoor de nummering zo verwarrend werd.
Via Hockenheim en nog wat kort geslinger kwam ik aan te Heidelberg, vermaarde stad aan de Neckar, een rivier die ik berginwaarts volgde, een deel langs een dikke, oude muur en even was het druk, maar weldra reed ik kalm, steeds verder, de valei in door waar het water stroomde; richting Ebersbach, een enkel vrachtschip sierde het oppervlak, aan weerskanten hoge, wat stijle, bergwanden getooit met hier en daar een kasteel, fort of ruïne en even na de parel van de Neckar, Hirschhorn, sloeg ik links af, de hoogte in, richting Erbach en Beerfelden en kwam daardoor in een prachtige streek, het Odenwalt, de oude weg Alpen-Ostsee, reed langs de oude grens van het Romeinse Rijk van weleer; hiet Odenwalt, ginder het barbaarse Spessart; overal vindt men hier opgeworpen aarden wallen, de leimen, (van limiet, de grens) en wie goed zoekt zal hier diverse oudheden ontdekken kunnen.
De route was schitterend, groene velden, geel genopt met paardenbloemen, witte, rode, gele tinten, wonderschoon. Midden op de weg, naar 't noorden, bij Michelstadt, boog ik af naar rechts, ging de oude grens over, op weg naar Amorbach, reed mede daardoor de Freistaat binnen, de Freistaat Bayern en het eerste hotel waar ik langs reed had ook de naam; Hotel Bayern; eerst even, nog meer, de hoogte in, langs de top van de Winckelberg, dan een schitterende, door een dicht woud vervaardigde afdaling; en voor Amorbach naar links; het was niet ver meer, in de knie van de Main, even na Miltenberg; Bürgstadt, maar wel achterin Bürgstadt, op een kleine, stijle landweg, hoog er boven en het uitzicht was voortreffelijk.
Nadat de afzender aan mij zijn handel in vertrouwen aan mij had meegegeven, sjouwde ik met het gevaarte de berg weer af; veel tijd was er niet meer en op de heenweg had ik aan de oever van de Main een voortreffelijke parkeerplek gezien die mij uitnodigde voor een "sanfte Ruhe", een plekje vlak bij de ingang van Miltenberg, een eeuwenoud stadje waar Faust gevestigd is, een plaatselijlke bierbrouwerij met heus Faustbier, met een schilderachtige oude, smalle, lange, met kinderkopjes geplaveide, straat waaraan diverse leuke pandjes met diverse nering; in één ervan hadden ze "frische Stangenspargel" met hollandse saus; het werd vegetarisch die avond.
Naast het huis waar hij werd geboren een klein terras, en daar stond hij, jong, met hoed: hij werd slechts een jaar of 35; Josef Martin Kraus, tijdgenoot van Mozart, en ook al zo'n vergeten toondichter, een virtuoos, met, naar wat men over hem schreef, een engelenhart, nobel, scherpzinnig, een talent en die vanhier, na een korte, Duitse omzwerving, voorgoed naar Zweden vertrok en daar in dienst kwam van koning Gustaaf . Kort nadat deze laatste werd vermoord, stierf ook Kraus aan tuberculose; in een koude winternacht werd hij in de buurt van Stockholm begraven. Op zijn graf de insctiprie: 'Hier het aardse van Kraus, het hemelse leeft in zijn tonen.'
Terug naar het voertuig zag ik hem nog even staan, lichtelijk voorovergebogen over het katheder; Josef Martin Kraus, de Mozart uit het Odenwalt.
Aldus schreef ome Willem.
---