Een kleine tegenslag, een onjuist adres; één adres was niet bij Luzern, maar net onder Basel en had ik dat -eerder- geweten had ik wel de grens bij Blumberg gepasseerd, maar niet getreurt; de "mazzel" was dat ze er bij dat losadres al om zeven uur waren waarna we linea recta terugkeerden, terug naar Zürich, nog verder terug, want de tweede klant lag niet ver van de snelweg naar Sankt Gallen, net onder Herisau; het liep goed daar, want na een half uur en met twintig paletten minder vertroken we naar de derde -en laatste- Zwitserse klant aan de zuidkant van de Zürichersee.
De regen stokte, naar 't zuiden brak de zon door terwijl in het oosten onheil en -gerief werd verwacht; Vorarlberg en Tirol lag al vol met sneeuw, zo vroeg dit jaar, we koersten richting Chur en opklaringen werden ons deel; tekens en signalen van de naderende winter, sneeuwwitte bergen deden pijn aan de ogen.
Brandschoon was de weg, als een lang zwart lint lag zij getekend door een immense witte zee van woeste berggolven, ver boven de boomgrens terwijl in de iets lagere gebieden onder bruinkleurende Lariksen de sneeuw vergeeld werd door afvallende naalden; op de top groetten we met eerbied de eeuwenoude Julier; de twee oude Romeinse bermpalen staken nog half uit de sneeuw; de stilte, en paradijselijke schoonheid werd geschonden doordat ik in de cabine met mijn reisgenoot talrijke levenbeschouwingen uitwisselde, van Genesis tot Graaff, van Hellas tot Holland, van de oude Perzen tot de jongste filosofen; van Iob en Ilias tot Satre en Sören, linkse en rechtse ideeën klonken aan de binnenkant van de voorruit terwijl daar buiten, in het witte domein van de bruine beer, niets er op wees onder de indruk te zijn van onze debateren.
Ook de Engadin, het gloriedal, lag vol met sneeuw, het dal dat diepe gedachten prijs gaf, waar Nietzsche veel schreef, delen van Morgenröte en Zaratustra; we passeerden de Zwitsers trots, Sankt Moritz met zijn dure hotels en stoven de Bernina op waar we wederom al golvend door een weidse en verlaten sneeuwvlakte snorden, slechts één eenzame fietser passeerden, waarna we, vanaf bijna 2400 meter, aan de zuidkant vanaf een uiterst grimmige helling daalden, twintig, dertig kilometers, tot we rond vier uur bij Tirano Italië binnen reden.
Na nog een half uur vonden we het wel best voor vandaag; te Aprica, op de weg naar Edolo, vonden we een prima logeerplek, vlak bij een locanda waar men overheerlijk zelfgemaakte spaghetti serveerde en buiten, tijdens vallende duisternis, een sneeuwkoude lucht uit de hoogte viel.
Koele lucht en serene stilte, mitsgaders vermoeidheid deed onze discussie verstommen, zwijgende sterren temperden onze stem dat met tussenpozen overging in wederzijds gesnurk en geronk.
Alsof we geen argumenten meer over hadden.
Aldus schreef ome Willem.
---