Het was hier ooit een enorm bos aan de grote zee met daarin een kleine, rotsachtige heuvel, een gebied waar niemand kwam; een mooie plek tot meditatie voor een benedictijn die hier een tijd verbleef en op zekere dag, rond 700, een ontmoeting had met de engel Michael vanwie hij de opdracht kreeg voor het bouwen van een kapel op de rotsheuvel, midden in het bos. Negen jaar lang zwoegend, zwoegend zoals ik een dik uur tegen de wind in, maar toen stond er ook een kleine kapel, de Saint Michael en dewelke plaats bood aan honderd pelgrims.
De nachten lengen voort, reeds erg vroeg verdween ik uit Nederland, ja, nog met geen spoor van daglicht bereikte ik zonder file de Franse grens en op de aldaar grote parkeerplaats deed ik een goed uur de ogen dicht. Aan de rand van het voormalige douaneterrein staat er nog steeds dat Belgische koffiehuis, ooit het café waar menig chauffeur zijn douaneafhandeling, onder genot van cognac en koffie, heeft afgewacht, het café waar je met moeilijkheden de mogelijkheid had naar het thuisfront te bellen, het café anno 1973, toen de snelweg net een jaar open was, aan de parkeerplaats waar vanaf 1974 tot 1993 douaneafhandelingen mogelijk waren.
Jaren, wellicht eeuwen later, woei er een enorme storm, eentje waar je vermoedelijk niet tegenop zou kunnen fietsen, eentje die het oceaanwater de baai opstuwde zodat het tot ongekende hoogte kwam en rond de kapel alles meesleurde wat op haar weg kwam en na het uitwoeden der storm stond ze daar, midden in zee en nu een kilometer van de kust af; boze stormmachten hadden de opdracht van Michael trachten te overweldigen, alles rondom haar was verdwenen, maar zij, de abdij, had stand gehouden en stond nu, fier, en schoon als de schoonste engel, midden in zee.
Inmiddels was de dag reeds een eind op weg toen ik verder snorde. Eerst even de drukte van Lille door, maar niet lang daarna genoot ik van de rust terwijl ik vaardig de oude groene Daf door de heuvels van Picardië stuurde; Abbeville had ik via Doulens snel bereikt over de weg waar ooit Jeanne d' Arc als gevangene werd meegevoerd. Onderwijl en onderweg luisterde ik een tijdje naar enkele symfoniën van Mendelsohn waarvan de klanken mij tijdens de reis buiten de dagelijkse realiteit plaatsten, er uit ophiefen, ja, klanken die je uit de harde schil van realiteit, dat toch slechts een uiterst mager stukje waarheid bevat, doet uitbreken.
In de loop de tijden, ja, in de daarop volgende eeuwen woedde er oorlogen, tussen wie en waarom allemaal weet ik niet, maar tijdens één van die knokpartijen heeft men vele hectaren bos gekapt, verbrand, vernield zodat een kale vlakte overbleef die zich nooit meer herstelde als weleer. Inmiddels zette ik alle kracht op de trappers bij terwijl achter enorme maisvelden, afgewisseld met schapen bevolkte weiden, de abdij vanuit de rotshoogte onverstoorbaar op haar omgeving neerkeek; na een goed uur tegenwind naderde ik de driesprong, het begin van de verbinding over zee met het klooster dat ik al zo vaak had zien liggen maar nimmer had bezocht.
Via de gebruikelijke weg, via Bolbec en Pont de Tancarville kwam ik nog voor de middag aan in Normandië dat zijn naam te danken heeft aan een invasie van Noormannen, eeuwen geleden, die het hier kennelijk goed toeven vonden en de terugweg naar huis vergaten. Onderwijl reed ik over de oude weg naar Caen, over Beuzeville en Pont l' Eveque, douzé en zo, een route trouwens die ik al jaren vergeten was. Na Caen spoedde ik mij voort, van de Calvados naar de Manche, over een weg die de landtong van Cherbourg afsnijdt, tegenwoordig helaas vierbaans waardoor je de mooie dorpjes als Villers Bocage, Vire en anderen niet meer doorkomt.
Zo bleef de Abdij, inmiddels Le Mont Saint-Michel genaamd, achter als eiland in zee en tijdens het voortgaan der eeuwen haalde men uit het naburige Guernsey en Jersey blokken steen die men per steen met drie, vier man de rotsheuvel oprolde en waarmee men na veel zwoegen en noeste arbeid om de abdij heen enkele smalle straatjes en vele huizen wist te bouwen, alsmede een stevige, beschermende, muur, een muur tegen wind, zee en geboefte en zo ontstond de Mont waar tegenwoordig zo'n drie en een half miljoen bezoekers per jaar op af komen, inmiddels, dit jaar, vrijwel allemaal met een pendelbus omdat de toegang voor de laatste twee kilometers voor autoverkeer werd afgesloten.
Toch kon ik het niet laten; vanaf Villedieu Poelles zocht ik de "oude" weg op, niet meer dan een wit lijntje op de kaart, maar in werkelijkheid een brede weg waar de oude franse N-weggeest nog duidelijk aanwezig is, een weg die mij tot Avranches bracht en vanwaaruit het Abdij reeds te zien is, Avranches, dat tijdens de Tweede Wereldoorlog weken lang onder vuur heeft gelegen, waar vele slachtoffers vielen, maar door volhardend optreden van de Amerikaanse generaal Patton op de Duitsers werd veroverd waardoor verdere bevrijding van Frankrijk mogelijk werd.
De meesten bereiken de Mont met de pendelbus, voorheen met de eigen auto, enkelen te voet en slechts weinigen met de fiets; nog minder op de fiets met straffe, venijnige tegenwind die regelmatig in hogere luchtlagen wolken mee deed voeren waardoor de zon en haar licht regelmatig plaats maakte voor zwiepende regen; onverstoorbaar koerste ik de dijk over terwijl de abdij steeds groter werd, met alle kracht trotseerde ik de tegenwind en de laatste kilometer, geholpen door Mendelssohn's klanken die nog galmden door mijn opgeheven geest, die mij ophieven uit het nu waardoor de wind mij niet kon deren.
Niet lang na Avranches vond ik het welletjes; langs de daarna ook weer oude weg, exact op de "knik" van de baai, wist ik nog een mooie overnachtingsplaats en van daaruit was het slechts een goede tien kilometer naar Le Mont, daar in de verte en die me daagde, uitdaagde; was het de niet meer zichtbare Michael die mij als een magneet naar zich toe trok? En toen; de tegenwind, maar een eenmaal besloten beslissing neemt nooit snel een keer; meewaardig staarden de meeuwen mij aan toen ik over de vlakke weg de gele klompen met alle kracht op de pendalen duwde.
Nog niet zo heel lang geleden kon men alleen met lage tij de abdij bereiken, maar de Fransen vonden het -helaas- nodig voor het multi-toeristenleger een dijk er naartoe aan te leggen, met het gevolg dat er rondom het eiland een enorme verzanding plaatsvond en er nu aan een smalle brug wordt gewerkt waarna de dijk weer zal worden weggehaald en zodoende de zee weer vrijspel om het eiland krijgt.
Aan het begin van de avond zette ik mijn rijwiel tegen de buitenste toren van de muur van Le Mont Saint Michel en wandelde de eerste smalle straatjes in, bewonderde haar schoonheid, ja, was onder de indruk van datgene waar die ene, mediterende, benadictijn mee begonnen was; tussen de wolken door gaf de zon haar onmetelijke goud, eindeloos mooi strooide zij het uit over de abdij, de zee, over het gindse Avranches waar mijn truck stond. Een tijdjes bleef het zo, ook toen ik na een goed uur terugging, racend nu, met wind mee de dijk af, de weg op, terug richting Avranches.
Een duistere wolk, weer zwiepende regen, mijn rug en benen doorweekt, mijn haren schikten zich naar de grillen van de windgodinnen, maar dan, ik hoorde, hoorde in de wind de Italiaanse, of die er na, Mendelssohn Bartholy, en zag Michael, de zon die mij en mijn kleren droogde, en alles om mij heen leek goud, werd goud, de mais, de grazende schapen; deed meeuwen vliegen met gouden vleugels.
Aldus schreef ome Willem.
---