Inmiddels ben ik onderweg naar het oosten, slechts een graad of negen hier. En grijze lucht; het kondigde zich reedsd aan, vrijdag, toen ik Soissons verliet op weg naar huis; wolkpartijen passeerden, stapelden, steeds meer.
Augustus, de zon verdween; slechts een enkele, hoopvolle zonnestraal liet zich zien. Een nevelige lucht vanmorgen, hier en daar toch nog een verdwaalde ster zichtbaar en ik ging op weg naar Haaksbergen, een oude textielstad in Twente waar ik rond acht uur alweer leeg was en toen even terug naar Amsterdam waar ik lading kreeg voor 't oosten.
Eerst bleef 't nog droog, lange tijd, bij Dortmund was het zwaarbewolkt, maar, nog, droog, maar dat veranderde op weg naar Kassel waar een enorme ontlading plaatsvond; het kwam met bakken uit de lucht; zwaar weer, zomertemperatuur verdween, zakte naar een abnormale augustuswaarde; even, even maar, toen ik van Witzenhaussen naar Heiligenstadt, tussen Hessen en Thüringen, tussen voormalig West- en Oostduitsland reed ontving ik voor mij het licht van een bijna rechtopstaande regenboog terwijl in de spiegels nog een laatste zonlicht van een dieprode bal mij trachtte te verblinden; de toch al prachtige, lieflijke, omgeving werd daardoor overgoten met een bijzonder licht alsof ze voor deze avond een ander gewaad aangetrokken had en mij ten dans vroegen; haar roodomrande koren, het karmozijnengekleurde Wartedal, maar even onverwachts was het gedaan met het sprookje. Op weg naar Halle regende het weer en was de zon verdwenen achter berg en wolk; in het oude Saksen is het toch altijd al vroeger donker en op de Bundesstraße, net voor het dorpje Roßla, wist ik een oud en leuk Rasthof met ruime parkeerplaats waar nooit veel trucks staan omdat bijna niemand het meer kent.
Rond half tien stond ik stil, onweer, regen, al het weer is zo extreem; de ganse nacht luid getik op het blikken dak. Gelukkig herinner ik mij de regenboog, ze gaf me rust, die regenboog met al haar ferme kleuren; en met het waarom van de boog sluimer ik met een gerust hart nog even verder.
De regen deert mij niet, hoeveel er toch ook valt.
Aldus schreef ome Willem.
---