Heldere, bijna volle maan zelfs, zo helder, dat het mogelijk was zonder licht op het late nachtelijke uur verder te rijden. Over de stille weg van Orgelet en Arinthod naar Izenore, met overdag al weinig verkeer, kon dat ook even; in een spookachtig schijnsel rolde ik zo door de Jura zodat ik de oostelijke sterrenstand goed kon zien, de drie sterren van de Ursus Major op één lijn, de anderen, oei, een lichte huiver overviel mij.
Het duurde nog ruim een uur voordat aan de einder het licht doorbrak, pas nadat ik een kleintje koffie dronk in een routier op de weg naar Bellegarde, toen ik langs de lange helling afdaalde, uitkeek over de enorme open plek tussen de bergen, over de landstreek waar zich ook het Lac Léman bevind, zag ik hoe het duistere weer niet tegen het opkomende licht was opgewassen.
Het begon toen, zoals de dag zou eindigen. De bergen, de huizen, bomen, passerende voertuigen, alles ontving een lange schaduw van het roospaars licht dat allengs van oranjerood naar goudgeel groeide en onderwijl dat ik aan het lossen was bij een klant in Annemasse die zowaar reeds om zes uur begon, was de zon al aardig aan het klimmen.
En aangezien ik na het lossen eerst een stuk oostwaarts reed, scheen ze door haar lage stand verblindend en met het zonnescherm en beschermende hand trachtte ik zo veilig mogelijk de weg te vervolgen terwijl de zon hetzelfde deed, langzaam klimmend, afbuigend naar het zuiden.
Zo ook ik, dwars door de Alpen, langs Annecy, Aix les Bains en Chambery vanwaar ik langs de nootvelden naar Grenoble reisde, nootvelden, de vallei van de Isère, tussen het Belladonnamasief en het minder hoge Chartreusemassief, staat barstensvol met notebomen: in Eybens, aan de onderkant van Grenoble, kwam ik leeg waarna ik verder de bergen introk, op weg naar het eerste laadadres en daarvoor snorde ik onder een azuurblauwe lucht met hier en daar nog een volslagen verdwaald wolkenplukje naar het zuiden, deels over een route waar ik al heel lang, maar niet al te veel, langskom, over de Col de Croix Haute. De eerste keer, zo rekende ik mezelf voor, dat ik hier met een DKW F 12 voorzien met een rokerige driecylinder tweetaktmotor langs raasde, was in 1972, herfst 1972, de streek was toen volstrekt verlaten, echo's bleven, bij wijze van spreken, dagen hangen en met deze herinnering, die als een lange schaduw in mijn is blijven hangen, slingerde ik verder tussen de bergen door, genietend van de prachtige vergezichten, onder de indruk van de zo mooi gemetselde hoge spoorbruggen en rond twaalf uur was het tijd voor een pauze die ik ruim nam. Ja, en omdat ik in de Haute Alpes was, pakte ik de fiets uit de stalling en ging even flink op de pedalen, ontdekte een smalle weg die, zo luidde het opschrift van de wegwijzer, door de Vallei du Agnielles naar een wat hoger gelegen gelijknamig buurtschap klom, 5 kilomter, dus dat was te doen.
Fraai, niemand te zien, dwars door een prachtige rotskloof, weerszijden uitstekende, grimmige rotsen, daartussen ik, naar boven, een riviertje dat naar stroomafwaarts ruisde, duizenden vlinders, bijen en andere insecten. Schoon, en toch ook grimmig; even de twee zijden naar elkaar toe en ik was tussen de rotsen als kaas voor een dubbele boterham, zo eentje die ik vroeger mee naar school kreeg.
De rest van de middag besteedde ik om dichter bij de laadklant te komen, langs dorpjes als Serres, even een stukje Route de Napoleon, en verder langs de geheimzinnige brede rivier met zijn enorme grindvlakten, de Durance; Sisteron, Manosque om na Perthuis weer terug te keren in zo ongeveer het meest hectische deel van Frankrijk; de driehoek Aix-Marseille-Toulon, waar het zelfs, en ook, in vakantietijd nog druk is.
Overal karretjes, en met de groene bejaarde DAF trachtte ik tussen duizenden wegmuizen een veilig heenkomen te vinden, reed via Gémenos de oude weg naar Toulon op waar het iets rustiger was, maar helaas. De Routier op de Col de 'l Angle bleek gesloten, maar niet veel verder en vlak bij het circuit van Castellet vond ik een rustplaat en even verder een met de fiets bereikbare eetschuur waar ik een uitstekende vegetarische maaltijd kreeg voorgeschoteld die ik mij goed liet smaken.
Met de avondzon in de rug reed ik terug naar het voertuig en een lange, lange schaduw wierp zich voor mij over het zwarte asfalt, zoals sachaduw van een tweede herinnering: 1974, toen ik, hier, dezelfde weg reed naar Ollioules voor een lading droogbloemen naar Nederland, ze was langer dan de schaduw voor mij op de weg. Niet lang daarna zonk de zon achter het bergmassief tussen mij en Marseille en het zou niet lang meer duren eer ik de eerste sterren weer zou zien.
Aldus schreef ome Willem.
---