Hoeveel mensen hebben mijn site bekeken?

vrijdag 30 augustus 2013

De krekelgrens.

Van het geknerp en geknierp van de krekels dat de avond ervoor nog zo luidruchtig aanwezig was, viel niets meer te horen en ik vroeg me, terwijl ik in het donker naar het washok slenterde, wanneer die beestjes slapen gaan. Boven mij een heldere lucht en tijdens de frisse morgen beloofde het weer een mooie dag te worden.
Hoe snel de wendingen in het transport gaan: vooralsnog had ik één klein vrachtje, één enkel paletje op te halen diep in de binnenlanden van de Muscadet. Na het lossen verliet ik Teillé en reed bij Ancenis over de brug van de Loire en ging verder in zuidelijke richting, langs Vallet, de zogenaamde "hoofdstad" van de Muscadet, naar Clisson, een oud stadje dat onder de Bretonse koning
Erispoë een laatste grensplaats tussen Breizh en Frankrijk werd (en in 1941 van hem werd afgesnoept) en aldaar reed ik in westelijke richting, even verder, voorbij Maidson, midden tussen bos en akker om te laden. Een lading echter die, ondanks tevoren onze komst te hebben verbeidt, niet in gereedheid stond en ruim een uur wachten tot gevolg had.

Achteraf misschien een gelukkig wachten, want nadat de handel er in stond, keerde ik weerom, de gril naar 't noorden, op weg, vooralsnog, naar huis, weer richting Clisson, de weg op naar Vallet en enkele kilometers vóór Vallet, nét voor de kruising met de weg Chinon-Nantes, ging de telefoon en ontving ik een nadere laadopdracht, een adres in de buurt van Redon, een stad die mij altijd terloops doet denken aan Odilon, aan de droomwerelden van Odilon Redon, de Franse kunstschilder, maar die verder niets met deze stad, dat in het Frans en Bretons dezelfde naam heeft, te maken had.


Welaan, dan dus naar het westen, dwars door Nantes, op weg naar het echte Bretange: Morbihan, ille et Vilaine, de streek waar plaatsnamen, net als in ons Friesland, tweetalig worden geduidt; Pontchâteau, Redon, La Gàcilly en dan Karentor dat op zijn Frans Carentior geschreven wordt: ik was dus in het land van de Menhir, van Asterix en Obelisk, van Hanterkant kenavo, tijd dus om mijn bretons wat op te halen, de inheemse taal, maar ondanks dat ik er al jaren naar op zoek ben, kwam ik nooit iemand, ook niet in de Bretonse gewesten, die de taal ook daadwerkelijk sprak. Een taal overigens die in woorden speelt met de eerste letter, zoals een klein schip een Vag Vihan geschreven en gesproken wordt, maar de V en B wordt in Mor Bihan, kleine meren, en steeds weer wisselt, afhankelijk van de voorgaande woorden: rare rongens, die Bretonners, niet?

Na de middag ontving ik de lading, de kar kwam er aardig mee vol, 't ging snel, reeds om twee uur vertrok ik, de gril weer naar het noorden gekeerd, zij het nu meer noord-westenlijk, en via Pipairac, Bain de Bretagne, Janzé en Vitre verliet ik na Saint Mt Hervé, op weg naar Ernée, de oude, met een lange geschiedenis gevulde, landstreek

Prachtige vergezichten vulden mijn oog, het schitterende weer werkte er aan mee dat ik ook ver over de in blokjes verdeelde landerijen kon turen, diepgroen omzoomde steeds het vaalgele, bovenlangs de blauwe lucht, alsof de schilder Odilon aan het werk geweest was en er alleen nog zijn elfjes in moest schetsen, en dan weer door een lommerijke bosstreek, door typisch Bretonse dorpjes met van die eigenaardige, met leien bedekte kerkjes en diverse keren passeerde ik een rustig voortkabbelende Vilaine, ik voelde oude herinneringen in mij opkomen, eigen herinneringen van een nog niet zo lang vervlogen tijd dat het hier nog uitgestorven stil, nergens een vierbaansweg te bekennen was (het lag er, tussen 1990 en 2000, plotseling vol mee). Toen, toen was het hier nóg aangenamer toeven.

Maar tegenwoordig is het zelfs buiten die moderne wegen, in verhouding met toen, druk te noemen; na Ernée kwam ik aan te Mayenne, de plaats waar ik de dag ervoor ook langs kwam, en daarna vervolgde ik dezelfde weg terug, gewoon omdat die snel en kordaat te rijden is, al had ik enkele keren kort hinder van een naar huis kerende boerenkar.

Net na Gournay, vlak bij Marseille, Marseille en Beauvais, bleef ik staan, in een dal waar op het late uur -het was inmiddels rond tienen- de avondkoelte te voelen, waar het doodstil, was. Maar de krekels dan? Niets! Waar het ophoud, weet ik niet, maar net zoals bomen een boomgrens kennen, druiven van oorsprong van een "de druifgrens" weten en er op oude atlassen ook vaak de korengrens getekend werd, vermoed ik dat er ook wel een krekelgrens zijn zal waar ten noorden ervan een woonverbod voor ze geldt.
En die moet dan ergens tussen Marseille en Beauvais en Teillé lopen.

Aldus schreef ome Willem.
---