Een zachte bries voert over zee deinende golven aan die zich stukbijten op de smalle zandstrook op de grens van de Ligurische- en de Tyreense zee, tussen Piombino en Rossignano; achter ons een dicht pijnbomenwoud waar we vandaag doorfietsten, op zoek naar de stilste plek in de zon; aan zee.
Gisteren staken we de natuurlijke grens via de Monte Cenesio tussen Frankrijk en Italië over en kwamen in het dal van de Gouden Regen, thans bloeiend, duizenden, talloze heide-gele bomen waarmee de Laburnum de hellingen bedekt terwijl het helder was; nooit zagen we zo ver! Weergaloos zongen de bergen, zongen welkom, alsof we helden waren, we daalden af; kwamen aan in Susa, de eerste stad van naam, lange tijd, en nóg, knooppunt van twee Alpenrouten op de weg naar Turijn, tezamen met een ander, oud Susa, bekend van "kom ik om, dan kom ik om", compleet met een prachtige burcht.
Het schaakspel bestaat uit een lange (soms kortere) reeks van zetten, meestal meer dan veertig; de eerste zetten staan in het licht van de opening; goede schakers kennen meestal de eerste paar, soms tien zetten, wel, al zijn de varianten reeds na vijf zetten nagenoeg eindeloos.
In de verte, vanuit de kant van Corsica, komt een horizonbreed grijs veld onze kant op; het is net alsof we in de volle zon op de rand van een reuzenoester zitten terwijl tergend langzaam de bovenschelp ons tracht te vangen; geruisloos, stil; slechts de ruiswind over de golven en de brandingzang spelen een magnifiek tweestemmig adagio; zelf praten we niet, alsof we verdiept zijn in een hemelse schaakpartij met alle stukken nog op het bord.
Via aloude wegen snorden we verder, Bussoleno, Avingliano, over de Tangeziale Torino, de eeuwenoude heerbaan op via Asti naar Alessandria; de zon was hoog en warm, gouden stralen overgoten de pas geschoren korenvelden, met volle teugen dronk mijn ega uit de voor haar zo ongewone omgeving; de lange, rechte weg op naar Novi Ligure terwijl in de verte het asfalt als golvend water schitterde. In seravalle even met de snelweg omhoog, de tweede afslag er weer af: dwars door de Ligurische Alpen, op weg naar Chiavarra.
Dan, dan volgt het middenspel; om beurten de beste zet. Maar wat is steeds de beste zet? Meestal is er een weinig keus, regelmatig komt een niet al te beste zet uit het brein van de tegenstander of uit die van jezelf, maar vaak speelt met toch wel een "toch wel voor de hand liggende zet". Totdat, opeens, als bij donderslag, een speler, naar het zich laat aanzien, de meest absurde, onlogische zet doet; de omstanders raken verward en de teamleider boos; "wat haalt-tie nu uit zijn hoofd?". Verlekkerd zit de tegenstander naar de stelling te kijken; die partij is bekeken, nu nog even zonder verdere fouten en blunders de zaak oprollen en dan is het volle punt binnen.
Rond twee uur komt een oudere man met een racefiets, lang haar en een enorme lange, grijze, baard het strand op, zo'n lange, brede baard waar Van Duijn in vervolgen tijden nog jaloers op had kunnen wezen; hij zet z'n raceorgel neer en trekt zijn shirt uit waardoor hij het uiterlijk krijgt van de fakir uit De Najavallei; als hij zich op zijn handdoek met Che-Chevareafbeelding ter zand legt is de grijze bovenschelp reeds tot de zon genaderd: nog even, en we worden opgesloten, uitgesloten van het volle zonlicht; de fakir maakt geen aanstalten, maar de golven en de wind spelen verder, onafgebroken en langzaam wordt het adagio een meerstemmig vivace.
Vanaf Chiavarra is er weinig alternatief; bij Massa verlieten we de snelweg weer zodat we langs Pisa aan het einde van de middag Livorno passeerden en bij het verlaten van de stad kregen we zich op open zee; het was niet ver meer, Rossignana en Vada waren nog geen half uur rijden meer en, aangekomen, werden we allervriendelijkst begroet; er zijn nog een hoop aardige mensen op deze wereld.
Wie de één na laatste fout maakt, wint doorgaans de partij (Tartakower), dus is het maar de vraag of de absurde zet niet een één na laatste fout is, of, misschien, wel de beste, winnende zet is; op de absurde zet volgt een zet van de tegenstander. Maar dan blijkt, als er weer gezet wordt, de absurde zet juist de beste zet in de stelling te zijn geweest; na nog een paar zetten is de partij over en wint de speler die even ervoor zijn verstand leek te hebben verloren. Absurde zetten zijn nogal eens vruchten van diep door- en overdenken; het bekijken van vergezichten in de stelling en, indien op het juiste tijdstip gespeeld, winnen ze altijd.
Als er geen ontkomen aan lijkt en de reuzenoester ons aan het omklemmen is, verlaten wij, zij bruin en ik als sjeik El Ro Jen Biit (Vandersteen), het strand; de fakir blijft onbewogen liggen; we trappen door het dichte bos waar de prachtigste vogels zingen; ze zingen van vervulling; we worden ontroert; we luisteren naar de muziek van die enkeling, daar, diep in de struiken, braamstruiken, vermoed ik en nadat ik me op een wankel bankje heb omgekleed en mijn knalrode onderbenen in de gele klompen zet, vervolgen we zwijgend onze weg, alsof we de boodschap van onze gevleugelde vrienden hebben begrepen. Eerst naar Cecina, dan door naar Vada.
Onderweg komt, toch, de zon nog even door, we ontsnapten aan de oesterklem en op mijn rug voel ik haar; warme druppels van een gouden regen. Hij liet ons weer niet in de steek.
Aldus schreef ome Willem.