Hoeveel mensen hebben mijn site bekeken?

maandag 29 april 2013

Oude kinderjaren

Afgelopen donderdag: na het laden in het Sorbische dorpje Hućina (Guttau) via Bautzen in vrijwel één ruk naar huis gereden; Dresden - Kassel - Dortmund - Arnhem, prachtig weer, hier en daar wat sluierbewolking en ik dacht dat de zomer nu eindelijk in aantocht was.

Mis, want reeds vrijdag sloeg het koudlot toe; onaangenaam koel weer, een vreemde, soms zelfs snijdende kilheid daalde weer over de lage landen neer en nooit zag ik de bomen zo laat ontluiken, ja, hele lanen staan nog vol bladloos hout. Bizarre tijden, vreemde tijden, wat is er toch aan de hand? Onderweg door Duitsland mijmerde ik even weg toen ik via Witzenhaussen het omhooggehaalde ijzeren gordijn passeerde, mijmerde en, terugkijkend in de tijd, zag ik ze lopen, de Vopo's, rijden, de Russische tanks langs het kilometers lange hekwerk, nog geen 23 jaar geleden, alweer 23 jaar!

En ook nu, de dagen slepen zich voort, gaan, als ik niet oppas, aan mij voorbij en, eenmaal thuisgekomen, begon het weekeinde, een weekeinde waarin ik had afgesproken met twee lagere schoolkameraden waarvan ik er ééntje ongeveer 50 jaar niet had gezien!

"In de hal van het Amstelstation"  had ik tegen hem gezegd, en dat ik gemakkelijk te herkennen was aan mijn klompen; toen ik zaterdagmiddag de hal binnen liep, zag ik vrijwel meteen wie de oude klasgenoot was en samen met Piet en Hans wandelden we de wijk rond de school in, de Prinses Julianaschool in de Fahrenheitstraat 99 waar we alle drie in 1964 afscheid van namen, een wijk met straatnamen die je in een industrieterrein zou verwachten: Von Guerckenstraat, , Zwaardemakerstraat en de Von Liebigweg in welke laatste straat de beide schoolkameraden jaren geleden woonden (zelf woonde ik ver buiten de wijk, ik had een wijk elders genomen) Het was in die schooltijd dat langzaam maar zeker het gordijn steeds steviger werd neergelaten; in Berlijn werd in die jaren de muur gemetseld tot steeds hoger, hoger dan later langs snelwegen opdoemende geluidswanden  En wat doe je, zo gedrieën, dan luisteren naar elkaar naar talloze oude verhalen, alsof orakels uit een ver verleden opeens weer gingen leven. Vooral Piet bleek nog ontzettend   veel te weten, soms tot in detail en toen we op de Von Liebigweg 100 aankwamen maakte ik een foto van hem onder het nummer, onder dát nummer waar hij zich een jeugd lang had verpoost.

Zo liepen we langs de achterliggende sportvelden, aanschouwden het nog steeds bestaande "school"-tuinjtescomplex en memoreerden de beheerder meneer Veldkamp, reeds jaren wisselde hij het tijdelijke voor het eeuwige, over meester Eijgenbroodt, "Juf"  Ruighaver en Engel; in het verloop kwamen ook de overige klasgenoten ter sprake: Frits Hoeijenbosch, de Martinnen Achterberg en Middag, de Goudhoevertjes, allochtonen uit Friesland, Klaartje van de Knoop en Tineke Groen, Carla de Wit en Ineke Grijzenhout, de gebroeders Beuzekom, de twee Omvallers Arie Kramer en Henk Takes, de vermoedelijk tegenwoordig als ADHD bestempelde zijnde de nogal drukke Henkie van de Knokke, Els Steenbergen, de Havermannetjes en vele anderen.

Al ronddwalen in de oude wijk lopen we langs de laagbouw en opeens herinnert Piet zich weer dat op dát huis, wat we net voorbij liepen, Annemieke woonde; in de woonkamer zit een oude dame die hij herkent, ondanks de vele vergangene  jaren; de ouders blijken er nog te wonen en we nemen met enige schroom de vrijheid aan te bellen waarna een oude, slanke man opendoet; en jawel, we spreken even met de ouders van ons oude klasgenootje: Annemieke van de Sluis.

Als we naar haar vragen zien we de groeven in het gezicht van haar moeder: "Ze is drie jaar geleden overleden", vertelt ze "Jaren lang geleden aan MS" en we zijn beteuterd; aan Hans en Pieters gezicht lees ik verbijstering.

Jaren zijn voorbij gegaan en nadat we de ouders van wijlen Annemiek ter afscheid groeten mijmer ik in mijzelf wat zoiets betekend, als moeder een kind moeten prijsgeven aan de dood al zal ik die betekenis nooit  geheel kunnen vatten.

Een moeder houdt van haar kind voordat ze het ooit zag, voordat het werd geboren, ze droeg het maanden bij haar en kende het niet; ze blijft er van houden, altijd en steeds opnieuw en zelfs als de bittere dood haar wegneemt zal het houden van blijven. Altijd.

Terug liepen we, door de grote hal van het Amstelstation en aten wat in de oude vestiging van de Renault op het Prins Bernhardplein, dat grote blauwbetegelde gebouw aan het begin van de Gooise weg; de avond viel en we namen weer afscheid: Pieter verdween door de gang naar de trein, passeerde de plek waar vroeger zich de perronkaartcontrole bevond.

Opnieuw namen we, net als in 1964, afscheid.

Aldus schreef ome Willem.