Hoeveel mensen hebben mijn site bekeken?

vrijdag 29 maart 2013

De washand

Merkwaardige oostenwind, dat kou van verre einden brengt en zeeën splijt, voelt als een dreiging, een khamsin met ondraaglijke hitte; de oostenwind is meer dan wind alleen, ze komt ook uit de streek van de opkomende zon, de strijd tussen onschuld en schuld.
De zon waarvan ik vanmorgen vroeg in mijn spiegels de stralen zag die achter mij de dunne bewolking zachtrood kleurden toen ik het Centraal Massief op reed, de lente en maart uit, op weg naar het kille noorden dat dit jaar geen echte lente meer zal kennen.
Hij waste gisteren de voeten, maar hij, de vriend van Antipas, de handen vandaag; op zijn tijd wassen we allemaal graag en dan het liefst andermans oren; gisteren zag ik bij een groentestal radijsjes liggen, radijsjes, net als de Judaspenning en de pinksterbloem, familie, familie van de kruisbloemingen. Kruisbloemingen!
Judaspenning een kruisbloemige!
Een enerverende rondrit waarbij ik in Sète begon en eindigde: voor acht uur was ik reeds in Vingrau, een klein dorpje bezijden Perpignan, ingeklemt tussen hoge heuvels, fraai, onder een grijs wolkendek dat alengs langzaam groeide.
Vervolgens Cases-de-Pène, pal aan het riviertje de Agly, op de weg naar Axat, een weg die ik opging toen ik daar geladen had en een weg langs een schitterende kilometerslange bergketen, net een rij oude mannen, donkergroen en de bovenkant kaal en grijs, de weg waarbij je over de Col de Camperie en na Axat door een prachtige diepe kloof rijd, adembenemend; een stuk waar je stil van wordt, vol ontzag omhoog kijkt.
Onhoog kijkt!
Iemand die voeten wast, is ook dat niet om stil van te worden, ontzagwekkend, andermans voeten wassen, handen wassen in onreinheid, ook daar kan ik stil van worden, zeker als diezelfde handen nog geen dag later zo worden vastgemaakt dat ze geen voeten meer wassen kunnen, vastgemaakt op bevel van een ander, een ander die ook wast. Anderswast.
Quillan kwam ik door, een stadje waar ik voor 't eerst, ruim veertig jaar terug, op weg naar Andorra, liftend doorheen gekomen was, maar nu op weg naar Limoux, weer een adresje die ik er net voor de middag in had, het liep eigenlijk best allemaal, als een "speer", zoals ze dat in jargon noemen.
Carcassonne, de eeuwenoude stad Carcassonne, ook daar een adresje en toen een lange landweg op, door een onafzienbare streek met, voornamelijk, wijngaarden, zo ver je kijken kunt, honderden kilometers, indrukwekkend.
Intussen was ik steeds zwaarder geworden en als een grote mastodont deinde ik over de smalle wegen, door curieuze stadjes die, als je er al jaren komt, steeds eender lijken te worden, hoewel: Caunes-Minervois was toch weer heel bijzonder en met weer eens tien paletten trok ik, weer zwaarder, verder de golvende streek door, met links van mij bergen, de Monts de L' Espineuse en eigenlijk al het begin van het Centraal Massief.
Pépieux, Olonzac, Pouzols, en Capestang, gestaag trok ik verder, probeerde voor sluitingstijd er nog twee in de kar te krijgen, passeerde Beziers, langs Magalas en Laurens, één palletje halen in La Liquiere, een nietig gehucht waar je moet komen door kronkelig af te dalen en via een smal, veredeld fietspad langs een riviertje, best grappig met een zware vracht waarmee je welhaast een aardverschuiving veroorzaakt: draaien is dan ook altijd even zweten, want je moet ook dat "gat" weet uit.
Een soort "uittocht" uit een onmogelijke positie, een positie waarin uiteindelijk elk mens verzeild is geraakt, de positie van zijn eigen eindigheid, en schaduw, met haast vertrok men terwijl oosterwind langzaam maar zeker terrein won: vrijheid, gramschap, in één enkele vingerknip.
En terug over Roujan en Pézenas naar Mèze, een laatste adres, maar toen was de kar vol, de matze wel op: precies negen "rij"-uur later op de parkeerplaats van 7 sur Sete, de achterkant van de oplegger weer boven het water van de Etaing de Thau terwijl op speergooiafstand een groep flamingo's onverstoord aan het vissen waren.
In één vingerknip, de Hokuspocusman, gezwicht voor de massa ("de massa, dat is het kwaad": Honoré de Balzac, La Comédie Humaine), gezwicht voor het kwaad, en nadat hij zijn geknipte vingers in onschuldig water waste, zorgden Romeinse soldaten ervoor dat twee Andere handen niet meer in staat waren nog voeten te wassen.
Uittocht uit een onmogelijke positie, de voeten! Natuurlijk, de voeten waarmee de mens de aarde raakt, wassen.
Intussen snor ik steeds verder, liet reeds Lodedé, Millau, Aumont Aubrac, Saint-Flour, Massiac en Riom achter mij en vastberaden ga ik voort, als een eenzame pelgrim: op weg naar huis.

Aldus schreef ome Willem.
---