Na twee weken vertrok ik vanmorgen maar weer eens, Europa in en omdat mijn eerste adres tussen Idstein en Epstein was, dit keer gewoon, uiterst dogmatisch, na eerst het traject Arnhem-Oberhaussen te hebben overbrugt, via de "3" langs Keulen terwijl naast mij, op het middenstuk, tussen de twee stoelen in, het boek lag waaraan in dinsdagnacht begonnen was.
Wat deed ìk eind zestiger jaren eigenlijk, de jaren dat de schrijver voor enige weken in de cel terecht kwam en ik tracht een ver verleden op te diepen, steeds meer fragmenten borrelen op.
Omdat ik niet al te vroeg was, ging het al snel mis, zestig kilometer voor Köln al, vertraagd verkeer, file, Ohligserheide, de weg kan ik wel dromen al is ze breder dan weleer, maar na keulen was het over en snelde ik voort, op weg naar het dorpje dat vlak bij het stadje ligt dat mij altijd aan Brian, manager van The Beatles, doet denken.
Die keer, het zal rond '65 geweest zijn, dat we door tante Antje uit Friesland werden gebeld of we nog wel leefden en wij niet wisten waar ze het over had, maar ja, zij zaten daar ingemetseld achter een kwelbuis, iets, waar mijn ouders mij niet mee wilde vergiftigen, dus wij wisten totaal niets van de enorme grootstedelijke provorellen in onze eigen stad; grootstedelijk, alleen omdat de media er een vergrootglas op had gelegd.
Grijs, uiterst grijs met snel voortschrijdende wolken. Donkergrijs, lichtgrijs, alles door elkaar en soms venijnige regen: na de eerste klant snorde ik Frankfurt rechts voorbij, op weg naar de stad waar zich de Stammheimgevangenis bevindt en op nominatie staat gesloopt te worden, het gevang waar Andreas Baader, Ulrike Meinhof en Gundrun Ensslin vast zaten en een einde aan hun leven maakten.
Een saai stuk, op weg er naar toe, Darmstadt, Heidelberg en Karlsruhe, en dan oostwaarts, het Zwarte Woud door en waar de oude Daf er flink aan moest sjorren, maar desalniettemin, hij gaf weer geen krimp en zo kwam ik aan bij Leonberg, links de stad met de vier t's, Stuttgart, en even verder in Ostfildern, raakte ik rond twee uur mijn tweede klant kwijt.
Afrika, schiet mij te binnen, februari 1969, Afrika, Zuid-Afrika, bankjes voor wit en bankjes voor zwart, zelfs de Whisky Black and White zat in twee aparte flessen, tot aan eind maart aan toe, Transkei was net in ontwikkeling en ik reisde er, Umtata, Umzikulu, Kokstad, tussen Oost-Londen en Port Elisabeth, dus moet het in 1968, een half jaartje daarvoor zijn geweest dat er bij De Munt, met de rug naar De Singel, een enorme groep achter het schild weggedoken "M-E"-ers stond, tien meter er tegenover, met de rug naar De Amstel en De Nieuwe Doelenstraat, een menigte, de meesten met lang haar en sommigen met bivak terwijl ik, met Luuk, vanuit school naar huis reed, er tussendoor, over de pakweg zes, zeven meter ruimte die er nog was en ik de geboden aanblik zo koddig vond dat ik in een lichte extase geraakte en luidkeels een keer of twee, drie "Ivanhoooo. Ivanhoooo" schreeuwde om daarna nietsvermoedend de reguliersbreestraat in de fietsen.
Het zou er om hangen, zoals we het in 't jargon noemen, om hangen of ik het rijk van appenzeller en röstli nog zou halen, dus begon ik maar met voort te rollen, eerst door Tübingen en daarna Hechingen waar ik snel wat boodschappen deed bij Kaufland, maar toen weer verder, en almaar grijs, somber en regen, natte sneeuw zelfs, de laatste van de twee Arie's, de Febru, is vaak het ergst.
Het zal rond die tijd zijn geweest, toen de schrijver doodziek op zijn bed op een stapel schaakboeken dreigde weg te kwijnen, of iets later, toen hij in Walcheren de geneugten van de natuur leerde kennen, voelde en in zich op nam dat ik bij ons thuis de eerste blaadjes van Prosper Ego signaleerde, de oudstrijder die maandelijks "zijn" blaadje Sta Vast volschreef en natuurlijk, als aartsconservatief, een voorliefde had voor orde en gezag en uiteraard "tegen" was, tegen alles wat maar met de ideeen van de schrijver en zijn trawanten te maken had.
Rottweil, even de snelweg op, en dan, bij Donauesslingen er evenzosnel weer af en waar het mistig werd, tussen steeds dikkere sneeuwvelden door, het weer, dreigend, naargeestig en te fris. Even na vijven en met twee minuten te veel rijtijd bereikte ik Zwitserland, net over de grens waar ik op een ietwat desolate parkeerplaats verder ga met het boek en ik mij verbaas over "rapport Provo" van de BvD, verbaast over zoveel knullig amateurisme: als uit het rapport het professionele gehalte van onze veiligheidsdienst moet worden gelezen, loopt de Staat de Nederlanden misschien wel groot gevaar.
Jaren later, echt jaren later vindt er op de radio een gesprek plaats met een politiefunctionaris die wat vertelt uit die tijd, dat er toen, lang geleden, ME-ers en op rel beluste jongelui op De Munt tegenover elkaar stonden en dat de spanning te snijden was: "ieder ogenblik kon de hel losbarsten", zo zei hij "maar toen kwamen er uit de richting van de Dam een paar jochies aanfietsen en toen ze tussen ons doorreden begon er één van hen een paar keer heel hard "Ivanhooo" te schreeuwen". "En", zo ging hij verder, "dat werkte én bij ons, én bij de anderen zo op de lachspieren dat er die middag geen steen gegooid en geen knuppel gebruikt werd".
Aldus schreef ome Willem.
---