Wachten is nooit leuk, zeker als je nog veel te doen hebt, maar je moet er wat van maken en met een graad of tien was ik van de wachtplek weggefietst, even de stad in, altijd leuk, buiten het toeristenseizoen. In de binnenstad zelf was het nog aangenamer, enkele uitbaters schroomden niet nog stoeltjes buiten te zetten en zo hier en daar werd een terrasje gepikt; ik deed even mee met een koffie.
Rond enen keerde ik terug, maar het zou tot stipt drie uur duren voordat ik het voertuig aan het dok kon zetten.
In die twee uur, dus tussen één en drie verblijf ik in een klein hok met een loket, aan de achterzijde een koffieautomaat en de ruimte, vol met collega's, allemaal in een oranje of geel fluoriserend hesje, wachtend, zo nu en dan diep ademend, door elkaar pratend, en apathisch gelaten, soms mopperend.
Achter het loket een iemand dat het midden houdt tussen een dametje en een meisje dat waarschijnlijk nog maar pas de school had verlaten, kauwgom kauwend terwijl ze steeds met een handgebaar een zwarte haarlok die voor haar ogen zit, opzij duwt.
Duidelijk een flexwerkster, iets, dat ook in Frankrijk, en zeker bij dit soort (on)logistieke bedrijven, veelvuldig voorkomt.
Al zoekend bekijkt ze de vrachtbrieven, het duplikaat, onnodig, want daar staat niet iets anders, dan speurt ze radeloos de gestreepte kompjoeterlijsten af en ik vroeg mij af of ze wel wist wat ze zocht; warrig kijkt ze tussen één van de vele stapels papier; ze lijkt het huilen nabij.
Dat gaat zo een kwartier door, steeds met dezelfde chauffeur en in de wachtrij steeds meer opphuu en merde-uitroepen. Tussendoor komen medewerkers van het bedrijf langs die het dametje begroeten, of z'n Frans, dus 't meisje gaat staan en er worden drie kusjes uitgewisseld en een kletspraatje gehouden en daarna tracht ze weer verder te gaan waar ze -niet- mee bezig was terwijl de wachtrij aandikt.
Een Franstalige Belg met een lding pindaatjes blijkt een dag te laat en wordt niet gelost. Ook morgen niet, want er moet eerst een nieuwe afspraak gemaakt worden.
Eindelijk, Om half vier begon men bij mij met lossen en na vijf minuten was de bubs, na 22 uur wachten, er uit: lang leve de Franse logistiek: nog even moest ik bij de wardame langs voor een afgetekende vrachtbrief; ook die was ze weer even kwijt.
Meteen scheerde ik weg, scheerde ik op weg naar Albi, toch nog een aardig eindje. Net in de spits trotseerde ik het fileverkeer van Montpellier en dook aan de noordkant de weg naar Millau op. Inmiddels werd het donker, ja, het was donker toen ik de steile klim naar Le Caylar nam, Le Caylar waar ik er ook af ging om via Cornus, met een straatje waar ik net door kon, en Fondamente naar Saint Affrique reisde, een wegje zeker voor de toerist een niet te versmaden uitstapje.
Vandaar naar toog ik naar Albi, of eigenlijk, nog even verder, ten noorden er van, Carmaux. Zowaar, er waren nog lui aan het werk en zelfs genegen de vracht meteen in ontvangst te nemen, zodat ik meteen weer verder kon, de nacht weer in.
Zoveel had ik niet gereden, dus ik maakte gebruik van de stilte: als een jachtluipaard snelde ik terug langs Albi en via Realmont kwam ik nog voor tienen langs Castres. Bijna niemand meer op de weg, het begon vreselijk te waaien en snelle wolken scheerden langs maan en sterren.
Tussen Mazemet en Carcassonne kwam ik niemand meer tegen en alles om mij heen leek verlaten.
Alleen de gierende wind, die zelfs op de parkeerplek vlak voor Carcassonne nog goed voelbaar is, is duidelijk aanwezig.
Aldus schreef ome Willem.
---