Hoeveel mensen hebben mijn site bekeken?

donderdag 1 november 2012

De telreus.

Zo oud is mijn kaart van Polen toch ook weer niet, maar vanmorgen overkwam het mij alweer dat ik op een weg stuitte die het papier niet kon, ja, zelfs niet getekend als zijnde gepland of in aanbouw.

Dat was net voor Wrocław waar ik bij het krieken naartoe reed via allerlei smalle en drukke landweggetjes en ik uitkwam net daar waar een nieuw stuk snelweg op hield en daarom wat vertraging kreeg.

Het laadadres lag ten oosten van voornoemde stad, het gedeelte dat, althans vooralsnog volgens de kaart, alleen zo, via de landweggetjes, te bereiken was, maar de praktijk leerde, dat er vanaf de zuidkant alweer een nieuwe weg werd aangelegd, half gereed, die t.z.t. verbinding zal geven met de snelweg uit Warszawa.

Tesamen met het zuidverkeer wurmde ik mij naar het opgekregen adres: over de laatste twee kilometer deed ik bekant drie kwartier, maar eenmaal aangekomen, zat het er nog redelijk snel in, al werd er aanvankelijk nogal paniekerig gedaan omdat er iets onbegrijpelijks met "de papieren" was, maar gelukkig kon ik ze overreden dat die rommel wel met e-meel danwel met de fax hun eindbestemming konden bereiken.

Vervolgens sloop is snel het land uit, want vanaf achttien uur gold er weer een rijverbod voor vrachtverkeer vanwege de volgende dag, één november: ik tref het niet want steeds als ik een reis naar Polen heb is er wel sprake van zo'n dag.

"Morgen", dat is vandaag dus, zou ik nog een stukje bijladen in Tsjechië, vlak bij Litomerice, in Hrdly, trouwe lezers herinneren zich wellicht die naam; een dorpje dus waar ik wel meer geweest ben, dus ik op weer op weg dáár naar toe.

Eerst Wrocław uit, dat kostte trouwens de nodige tijd, maar eenmaal op weg snelde ik in volle vaart de route op naar Strzegom, de route die mij langzaam maar zeker de Karkanosze, in het Tsjechies het Krkonošsky, in, het gebergte waar de reus Rübenzahl ronddoolt.

Reus Rübenzahl leeft daar sinds lang vervlogen tijden, wellicht zou ik hem, onverwachts, kunnen tegenkomen. De reus, vertaalt, Rapenteller die zijn naam dankt aan het feit dat hij eens een prinses ontvoerde met wie hij wilde trouwen en aan haar elke dag een koolraap gaf waarmee zij steeds een nieuwe wens kon doen.

De prinses wilde wel trouwen, maar dan met heel veel gasten erbij aan wie ze elke een wens in vervulling wilde laten gaan, dus vroeg ze aan de reus een grote hoeveelheid rapen, een akker vol: ze wilde het preciese aantal weten om evenzoveel gasten te nodigen.

En zo begon de reus te tellen, totdat ze allen waren geteld, maar om er zeker van te zijn dat hij zich niet had verteld, hertelde hij de rapen. Tot zijn schrik bleek de telling af te wijken, dus begon opnieuw, en weer opnieuw, en weer, omdat de telling steeds weer opnieuw afweek en doordat de reus zich met dat tellen bezig hield, wist de prinses heimelijk te vluchten en inheemse bewoners beweren dat ze zo nu en dan nog steeds de reus bezig zien, druk met tellen, de reus Rübenzahl van het Reuzengebergte.

Ondertussen was ikzelf aan het vergelijken, de zevende en achtste symfonie van Beethoven met de eerste van Schubert die tijdens de twee van Beethoven werd geschreven en ik zoek naar een metabletische overeenkomst, maar merkwaardigerwijs ontdek ik die niet al zou je dat wel verwachten.

Zo scheerde ik langs Jelenia Góra, het voormalige Hirschberg, deed er de laatste Poolse boodschappen en torde verder, slingerde het gevaarte de bergen in, niet bang voor de reus en uit de luidsprekers het eerste deel van de eerste van Schubert, en steeds weer die dissonanten.

Inmiddels reed ik al lange tijd door besneeuwd gebied, er overheerste een weldadige zonneschijn, tijdens een kort uitstapje was het in de zon bijna warm te noemen en, althans boven Poolse grond, geen wolkje in de lucht. Edoch bovenop de toppen van het reuzengebergte lag een enorme dikke laag wolken die de bergen nog hoger deed lijken als ze reeds waren; grimmig keken ze mijn kant op, ze hadden meer impact op mij dan reus Rübenzahl, want ik zou er aan gene zijde toch ook weer af moeten en die gene zijde zag er, wat weer betreft, niet al te gezellig uit.


Vanaf Szklarska Poręba nog negen kilometer, de zon verdween achter het dreigende wolkendek en het werd somber, met om mij heen grote naaldbomen, de naalden met sneeuw bedekt en onder deze kerstkaartomstandigheid bereikte ik de grens, de grens Polen-Tsjechië, aan de westelijke rand van het Reuzengebergte, de doorgang met in het westen de Góry Izerskie, de Jizerské Hory, dat, overgezet zijnde, het IJzergebergte als naam heeft.

De wereld om mij heen werd meer en meer een sprookjeswereld, ik dacht aan de reus, kwam langs Harrachov, door het pittoreske Tanvald, reed slingerend via Jablonec naar Liberec en constateerde dat het dreigen van de wolken bij dreigen bleef; er viel geen enkele neerslag, zelfs niet die van geen betekenis, sterker nog, vanaf Liberec bleek men ook in Tsjechië volop van de zon te genieten.

Zo reisde ik, met veel plezier, verder, Novy Bor, Česká Lípa en niet lang daarna rechts af, de weg naar Uštěk en Litoměřice waar je, vlak vóór Litoměřice, vanuit de hoogte een fascinerend uitzicht krijgt op de achterliggende typisch gevormde Tsjechische bergen, vormen die je eigenlijk alleen hier, in dit land, vindt.

Schuberts symfoniën zijn mooi en lelijk tegelijk: ze beginnen als Mozart, volgen Beethoven op de voet, maar dan zoekt hij, hij zoekt een nieuwe weg, een uitweg uit de crisis waarin de westerse cultuur, vooral die van na de Franse revolutie, verkeert, maar vindt, in tegenstelling tot zijn voorganger Mozart, geen uitweg meer; het bestaan lijkt niet meer te kunnen worden gerechtvaardigd, hij, Schubert, wordt hopeloos, raakt verward, kwaad misschien, en steeds, als hij op goed en mooi op weg is, wordt zijn muziek verteerd door heimwee en als een wanhoopsschreeuw klinken de dissonanten, steeds opnieuw, om afgewisseld te worden door oppervlakkig klinkende vrolijke klanken die even als verdoving dienst moeten doen, dan keert hij terug tot de werkelijke muziek, klinkt even goed, ziet geen toekomst en weer volgen de dissonanten elkander op.

Rond half vijf kwam ik aan in Hrdly, net voorbij Terezin, "Theresiënstadt", met zijn beklemmende geschiedenis als dissonant in de history.

De spullen, die ik "mogen" zou laden, gaven ze in Hrdly maar meteen maar aan mij mee zodat ik, in opgewekte stemming en niettegenstaande de dissonanten in de muziek van Schubert, maar weer op weg ging. Door het donker doolde ik met mijn Dafje gelijk een reus door de Tsjechische heuvels, passeerde Most en Chomutov en niet lang daarna vond ik een ouderwetse haptent waarachter ik tussen Tsjechische collega's de DAF zijn rust gunde.

Binnen bleek het, voor mij althans, wat minder aangenaam. Immers blijkt Tsjechië, samen met Zwitserland, inmiddels een rookeiland binnen Europa te zijn omdat er in eetgelegenheden nog stug wordt doorgerookt, zeker in het door mij aangedane etablissement.
Na een kort verpozen vluchtte ik naar buiten, de frisse lucht weer in en zocht de stuurhut op, waar ik, net als Rübenzahl, ga tellen.

Geen rapen, maar schaapjes.

Aldus schreef reus Willem.


---