Hoeveel mensen hebben mijn site bekeken?

maandag 1 oktober 2012

De briesles


Zeg nu zelf: prachtige herfstdagen volgen, de één na de ander, elkaar op; alleen de vroege morgens zijn koel. Kleuren, soms tot dieprood, stralen van de oude bladeren af die hun langste tijd gehad hebben: spoedig zullen ze neervallen en, als ze weten te ontkomen aan het geweld der grommende bladblazers, onder aan de stam verweken, verdorren en verdwijnen om dan langzaam weer terug te keren, terug in de stam, terug in de voorjaarstwijgen waarna ze weer een poging wagen blad te worden.

Even was ik weer in Amsterdam, nu in de Stopera, gebouwd midden op de plek waar ooit het Joodse getto was, toen ik jong was heb ik de half afgebroken huizen aan de Amstelkant nog zien staan, niet wetend van het drama, het Waterlooplein, ooit de Leprozengracht, toen ik jong was; wat en hoe vaak zwierf ik hier rond!

Een korte wandeling onder de bomen. Er zijn veel bomen in de omgeving waar ik woon, héél veel bomen en in een voornaam bos verzette ik de zinnen, dacht na over het drama, want het had immers niet veel gescheeld. Een zachte bries deed de bomen spreken; was het ondanks of dankzij dat ik het hoorde?

Het begint altijd als een zacht briesje, onmerkbaar zachtjes, een kuchje, vriendelijk, braaf en licht, als een niets ongewoons, niets angstigs, en zoetjes aan begint het te ruisen, langzaam, als een slang dicht aan de grond, lispelend, dan gaat het gonzen en dringt het behendig de oren binnen, doet hoofden en hersenen opzwellen en een duizel duizelen.

Even denk ik terug aan de violist in de Stopera die met muziek het marmer breekt; woorden, geruchten, zo leer ik van de bomenbries, bevatten nog meer kracht. Eenmaal in de hoofden komt het de mond uit, het gekrakeel en gekakel groeit en krijgt stukje bij beetje kracht, zwalkt van hier naar ginder en wordt donder, een storm tot diep in de valei, ze fluit en giert en rilt van geweld, sidderingen, vreselijk. Het loopt over, afgrijselijk, het spat uiteen, verbreidt zich, ja, vermeerderd zich, een waanzinsexplosie volgt, aardbeving, noodweer en bliksemflitsen doet de lucht weergalmen. Dat zijn de wegen die de geruchten gaan, en gingen, ook daar, waar nu de violist door het marmer speelt, de Amsterdamse plek, het Waterlooplein waar noodlot het Oude Volk trof, de ellendigen, crepeerden door het boosaardig gerucht, vernederd en vertrapt door de gesel van mensen.

Waarom toch, mag ik nog genieten van de kleuren, van eikelgeuren, van de herfstbries? Met welk recht?

De schemer naderde en ik keerde terug, vol melancholiek, morgen haal ik de oude man weer op, de oude die er niet over uitvertelt raakt terwijl ik er steeds minder van begrijp, van kan begrijpen. Of toch? De zachte bries leerde mij, leerde mij in één zucht meer dan duizend woorden.

Nee, het had niet veel gescheeld, of er was niemand meer over om de nieuwjaarsdag van het jaar 5773 te vieren.

Aldus schreef ome Willem.

---