Op de gezichten lees ik steeds meer apathie op de overlevende mens, zoals vanmorgen waar ik aan het lossen was, en ook later, in Gouda, waar ik een lading afgekeurde huishoudelijke goederen voor het veem meekreeg, de nieuwe tijd, het overleven, heeft zo zijn gevolgen, het fatalisme draait in een herre om ons heen.
Dra zal het onzinnige lawaai weer ronken, de bladblazerherrie de oren weer tergen, dat zijn de nieuwe najaarsgeluiden: alles, elk perkje, stoepje, straatje moet gebladblaast worden, door lui met oorbeschermers en rode of gele signaalhesjes; het zal je beroep maar wezen.
Vooralsnog zag ik lange lanen, stil en vredig, omzoomd door lange, hoge peppels die reeds blad lieten vallen, blad dat schilderachtig onderaan de stammen lag en de grens tussen het zwarte asfalt en de aarden grond deed vervagen.
Nadat ik de lading in het veem had ondergebracht en ik de lading voor de komende reis in de kar had zitten, vertrok ik, eerst nog langs Moerdijk voor nog een extra kistje, en daarna via Eindhoven naar het oosten.
Na zessen reed ik bij Remunj Duitsland in, Remunj, de Limburgse naam voor Roermond en door een beginnende nazomer snorde ik langs Koblenz naar Frankfurt; ruim drie kwartier zocht ik naar een sta-plek, maar alle parkeerplekken waren overvol, overigens een bekend probleem in het land van Angela M. Uiteindelijk vond ik bij Asschaffenburg ergens een plekje, enkele kilometers van de snelweg af. Maar het is natuurlijk wel krankjorem dat er enerzijds een regelgeving is die een uiterste rij-tijd bepaald en anderszijds voor vrachtwagen regelmatig geen parkeerplek te vinden is.
En nu maar hopen dat niet een al te enthousiaste plantsoenist mij mogenvroeg met de bladblazer wakker bromt.
Aldus schreef ome Willem.
---