Hoeveel mensen hebben mijn site bekeken?

dinsdag 21 augustus 2012

Moravië.

In het aardedonker vertrok ik weer, het was flink afgekoeld, regen alom, alles geurde en op de stille, donkere weg naar Nepomuk had ik vanwege de afwezigheid van kunstlicht goed zicht.

Het is als met grijs worden: sommigen worden het nooit, of héél laat, anderen krijgen de kans niet, want het haar verdween, anderen grijzen vroeg, soms te vroeg, en alles wat er tussen zit.

Goed zicht op het weerlichten in gindse bergen rechts en ten zuiden van mij, in het Bohemenwoud rolde de donder angstaanjagend rond, enorme lange horizontale flitsen, soms tientallen kilometers, dan weer verticaal, en soms terugflitsend vanaf de aarde, de regen maakte de weg glibberig.

Traag werd het licht, de schemer duurde lang, het land onderging een metamorfose, in Blatná even voor een zwarte koffie gestopt en niet lang daarna kwam Písek in zicht, de regen hield aan, maar minderde wel inmiddels.

Hoog in de bergen vergeelt blad eerder, en ook sommige populieren en eiken gelen vroeg, maakt niet uit waar ze staan, andere bomen vergelen nooit.


Tábor volgde, wat genoot ik weer van de omgeving, zeker in deze tijd van het jaar, het was druk op de weg naar Soběslav, maar toen ik de weg naar Jindřichuv-Hradec opging was alle drukte weer over, een landschap met heuvels, akkers, bossen en stilte had de overhand, langs de wegen appelbomen, ontelbare appelbomen, nu vol met fruit, rijp fruit.

Telč volgde, ongeveer de grens van Bohemen en Moravië, en daarna Třebič, de stad waar even ten noorden daarvan Ludvík Svoboda werd geboren, de generaal die in de Praagse lente een opmerkelijke rol speelde, weliswaar Alexander Dubček en Josef Smrkovský uit Moskou vrij kreeg, maar de inval op 21 augustus 1968 niet kon verhinderen waardoor toen op de lente ijzige winter volgde.

Het werd steeds droger, aan de horizon zag ik roodrose licht, dat beloofde goeds, het werd ook warmer en zo volgde Náměšť en Rosice, dra kwam ik langs de zuidkant van Brno, het oude Brün, waarbij je een uiitzicht hebt op welhaast monsterlijke socialistische stadsbouw, enorme groepen hoogbouw, en toch heeft dat zicht wel wat.

Zo vergaat het, net als de mensen, ook de bomen, niet één is gelijk, allen vergelen op hun eigen tijd.

Bij Šlapanice wilde ik van de snelweg af die ik bij Rocise op kwam, maar dat ging niet, zodat ik een afslag later, bij de vlakte van Austerliz, de vlakte waar ooit een slag werd geleverd, af ging en niet lang daarna kwam Slavkov in zicht.

De weg naar Uherské Hradiště ging over een flinke hoogte, vandaar kwam ik weer in het dal van de prachtige Morava, even vóór Otrokovice liep ik bij de Nederlandse kaasboer binnen, een winkeltje dat ik op een vorige reis ontdekte; ik kocht er echter een klein stukje Slowaakse kaas.

Het zag er even naar uit dat de zon zou doorbreken, maar toch niet, het wolkendek werd alleen maar dikker terwijl het flink benauwd werd, de temperatuur steeg, bleef in ieder geval hoog.

Het lossen ging snel, zoals altijd, hier, in Otrocovice, waarna ik een stoppauze inlaste. Stoppen, alleen voor het Dafje, want zelf nam ik de fiets en trapte er mee naar het verderop gelegen Zlín, dat, zo vertelde ik reeds ruim geleden, een tijdje Gotwaldov heeft geheten en waar Thomas Batá ver voor de Tweede Wereldoorlog zijn schoenenimperium begon, ik nam, tegenover het "Obuv"museum (schoenenmuseum), een foto van zijn standbeeld en fietste weer terug, vlak bij het Dafje voelde ik enkele spetters.

In deze omgeving lijken de steden nauwelijks een oude kern te hebben, wellicht hebben destijds overijverige socialistische stadsambtenaren alles laten slopen en "nieuw" gebouwd, maar Otrokovice, Zlín en ook andere stadjes hebben nauwelijks een echt "centrum", ik zocht er naar, maar vond niets.

Nog twee uur kon ik snorren, dus de fiets ging weer in de kar en vertrok, eerst richting Slowakije, dan langs de grens omhoog, Vizovicé, Vsetín, een weg dwars door de heuvels van Moravië, links en recht bloeiende Spirea en Astilbe, en hier, hier zag ik de eerste bomen dit jaar. De eerste bomen met een lichte gele herfstkleur, eiken vooral, maar ook een paar essen.

Ook deze weg weer verkeersluw, en zo kwam ik in Valašske-Meziříčí (hoe zou je dat toch moeten uitspreken?), een behoorlijk grote stad, maar volslagen onbekend.

Vandaar volgde nog een aardig traject naar Nový Jičín en daarmee kwam ik dan Silees Moravië binnen, ging nog even rechts af naar Přibor (spreek uit: Pzibor) en aldaar bleef ik staan.

In de avonduren tracht ik zoveel mogelijk van de reis voor mij te halen, de gedachten zijn niet aan te slepen, de dag was weer een waar genoegen.

Aldus schreef ome Willem.
---