"Nee, ginds is een afslag maar ik heb al een jaar geen kaarten meer" "nee, ik heb ze nog wel, maar die liggen onder het bed, maar ja, niks aan te doen".
"Ja, we worden toch per uur betaald"
"Welja, als het lang duurt blijf ik wel bij Frans op de Bult staan" "Ach ja, dan pakken we ook nog de nachtvergoeding mee".
Vanmorgen om half zes werd ik wakker, versteend van de kou want de kachel was er mee opgehouden. Meteen probeerde ik hem weer op te starten, enkele keren, maar tevergeefs en daarom startte ik snel de motor, zag snel dat het om min 23 ging, schoot bibberend en klappertandend de kleren in en probeerde de gordijnen open te trekken die tegen de voorruit waren vastgevroren, een heuse, dikke ijsrand liep van links tot rechts aan de onderkant van de voorruit; de zijruiten waren nog erger.
Snel ging ik er van door, de luchtdroger tegen de voorruit aan en snel op weg. Binnen enkele minuten kwam ik bij Krosno Odrzańskie een langzaam stromende Oder over die vol lag met ontelbare ijsschotsen die zij als een oneindige schuldenlast met zich meetorste, de schuldencrisis als traag stromende visuele metafoor; vandaag heeft ook de rivier geprofeteerd.
Na een half uur rijden werd het eindelijk warm en in besloot, niet ver voor de grens, even bij een grote truckstop halt te houden en toen ik parkeerde zag ik dat ik naast twee voertuigen stond met op de oplegger cyrillische letters. Bij het uitstappen zag ik, dat in de enorme vrieskoude, naast de twee trucks vier nors kijkende kerels staan waarvan drie met een enorme borstelsnor en allen met een dikke bontmuts op het hoofd en verder waren deze gekleed in trainingsbroek annex pyjama en ééntje zelfs nog, met dit weer, op badslippers.
Tussen hen in een brandende primus waarop water werd verwarmd, water voor de koffie en thee en onderwijl spraken ze met elkaar in vloeiend cyrillisch; de inhoud van het gesprek kon ik echter niet volgen, had er, vanwege de kou, ook niet echt zin in en stoof naar de truckstop, naar binnen, naar de warmte, waar de koffie gereed stond. Van achter het raam sloeg ik acht op de vier in de ijzige kou staande moejieken om de primus heen, afwisselend warme adem blazend in de handen, soms wat stampend met de voeten, wellicht hadden díe de vrieskou van achter de Oeral tot hier gebracht?
Bij terugkomst stonden de Siberen er nog steeds, buiten, bij minus twintig, en ook bij hen was de koffie gereed gekomen terwijl een nog steeds cyrillische woordenvloed door de ijzige koude klonk en tussen de opleggers weerkaatste en vervolgens vervloog over de ijzige velden, maar ik ging er weer vandoor.
Vanaf Krosno Odrzańskie kon ik, zonder al te veel tegenslag, binnen tien uur thuis zijn, afzien, dat wel, bijna louter Autobahn, zonder een goed alternatief.
Bij de geboortestad van de filosoof Leibnitz, Hannover, reed ik pardoes een file in en zette de "bak" aan, wellicht dat ik wat informatie kon opvangen en zonder te vragen hoorde ik het gesprek aan waarmee ik begon. Hoofdschuddend pakte ik de altijd naast mij liggende kaart en keek waartoe de volgende afslag leidde en zag tot mijn verbazing dat het eenvoudig was om om de file, die twaalf kilometer zou zijn, heen te rijden en tot meerdere verbazing bleek ik zowat de enige te zijn die de afslag nam.
Binnen nog geen vijftien minuten zat ik weer op de grote weg, nu aan gene zijde van de twaalf kilometer en snorde over een betrekkelijke verkeersluwe Autobahn voort, naar huis.
Het cyrillische gesprek tussen de Siberen, al verstond ik het niet, zal ik niet ligt meer vergeten, het gesprek in de file, het gesprek over de "bak", vergeet ik maar snel.
Het schaamrood staat mij op de kaken. Gelukkig draag ik een baard.
Aldus schreef ome Willem.
---