Hoeveel mensen hebben mijn site bekeken?

maandag 12 december 2011

Wachter!

Omringd door duisternis, droeve duisternis zelfs, vanmorgen vroeg even langs de nachtwaker die dan koffie voor mij heeft. Duisternis niet alleen om mij heen, ook mijn geest was vol van donkerheid. Onder de koffie keek ik naar buiten en vroeg aan de nachtwaker: "Wachter, wat is er van de nacht? Hoe lang nog?" Hij keek over zijn bril naar buiten en sprak "De morgenstond breekt aan en het is nog nacht!" en terwijl ik schrok realiseerde ik mij dat deze woorden in een eeuwenoud boek zijn opgetekend.

Zondagavond was ik nog bij hem, bij hem die ik al veertig jaar ken, maar nu was hij aangesloten op allerlei slangen en draden en ik vond het er zorgelijk uitzien.

En het werd dag, de nachtwaker kreeg gelijk, het was de duisternis wederom niet gelukt het licht definitief in zijn greep te krijgen. Sinds er licht is, is er tijd, waarin het licht zich kan verplaatsen en daardoor wint zij het altijd van de buitenste duisternis in welk geen enkele tijd waarneembaar is, geen tijd is, zoals het goede altijd het kwade overwint en alzo snorde ik de dag weer tegemoet.


Hij had dorst en vroeg om drinken en ik hielp hem met de beker met daarin een restje appelsap wat na enkele slokjes verlichting gaf en vlak daarna vroeg hij met welk voertuig ik was gekomen. Zo kon ik hem weer, altijd belangstelling voor onbelangrijke zaken, ik gaf hem antwoord.

Vandaag reed ik nauwelijks bewust en deed alles op routine, mijn geest was onrustig en dacht na, dacht na over vervlogen tijden. Immers, veertig jaar is een lange tijd.

De hartslag was onrustig, de zuster kwam langs en hij vroeg om drinken, méér drinken, maar in de ogen van de verpleegster zag ik een aandoenlijke schittering toen ze zei: "nee, dat kan nu echt niet".

Toen, tóen zette hij zijn bril af en lei die op het tafeltje waar ook de beker met het restje appelsap stond en met beide handen wreef hij zichzelf één keer zorgelijk van voor naar achteren over het hoofd, als een schaker die opeens inzag hoe hopeloos hij er voorstond en met de moed der wanhoop liet hij zijn hoofd in het blauwe ziekenhuiskussen zakken.

Naar het zuiden dit keer, en ik stoor mij aan de overdadige kerstverlichting want ik ben er niet voor in de stemming, en ik kwam tot net voor Auxerre. Ach, het doet er allemaal niet toe.

"Hoe lang nog?" vroeg hij mij, alsof ik een wachter was, "Hoe lang nog?" vroeg hij nog een keer.
"Ga maar slapen, doe de ogen maar dicht" antwoordde ik "Het is nacht maar de dag komt!" en ik greep zijn hand, dezelfde hand die ik greep toen hij boven mij in het bovenste bed van de Volvo lag waar wij door rovers geblinddoekt in waren gelegd en ik hem toen moed in sprak.

Een tijd lang aaide ik de ruim tachtig jaar oude hand terwijl hij onrustig ademde, maar sliep en ik trachtte mijn eerste herinnering met hem voor de geest te halen, die eerste keer dat hij met mij als vader van mijn vriendinnetje met dat vriendinnetje en nog een paar anderen monopoly speelde, een spel dat hij bijna altijd won.

En weer even, terwijl ik de duisternis in keek, mompelde ik de woorden van de oude boekrol Iasaia, maar nu anders; "Het is nacht maar daarin komt de dag!".

Lang nadat het bezoek uur was afgelopen pakte ik mijn jas en vertrok, na nog even een paar keer zijn wang te hebben gestreeld.

Het licht breekt door in duisternis en ik weet dat hij daar heilig op vertrouwd en wie ben ik dan om dat in twijfel trekken.

Ik peins er niet over!

Aldus schreef ome Willem.


---