Hoeveel mensen hebben mijn site bekeken?

dinsdag 27 september 2011

Het getto.

De zon komt langzaam op wanneer ik vanmorgen vertrek, ja, ik rijd een tijd lang de daaglijks klimmende tegemoet.

Eerst langs Świebodzin, en daarna nog langs Trzciel, maar bij Bolewice even de snelweg op naar Poznań.

Er liep zelfs een trammetje door de wijk, met een eerste èn tweede klasse, de eerste voor Duitse passagiers, vrijwel altijd soldaten, de tweede, waar je alleen kon staan, voor de autochtonen, de Polen, terwijl de tram zelf volkomen was geblindeerd zodat men niet de wijk in kon kijken.

In het voormalige Pössen los ik mijn eerste klant, waarna ik verder reis, eerst nog een lang stuk snelweg waar ik, ondanks het gisteren aangeschafte tolkastje, apart voor moet afrekenen. Trouwens, de hele dag piept het kastje niet en ik kom onder geen enkele tolpoort door.

Nee, de Nemeciec, dat is het Pools voor Duitsers, waren niet zo geliefd. Toen deze laatsten in 1939 oprukten en de troepen van generaal Litzmann als eerste de stad veroverde, kreeg deze generaal de twijfelachtige eer dat die stad tijdens de bezettingsjaren naar hem werd vernoemd, Litzmannstadt.

In Koło, een klein stadje na Konin, net over de Watra en met een museum ter herdenking aan het kamp te Chelmno, houd ik een moment halt voor de wettelijke pauze, maar na een korte fietstocht blijkt het museum gesloten.

Alsof niet de herfst naar mij, maar ik het najaar tegemoet ga, want onderweg kleuren de bomen, hoe oostelijker ik ga, steeds meer. Steeds meer herfst rijd ik binnen.

Na de pauze lukt het mij in de middag eerst nog een klant in Kutno te lossen en daarna nog eentje in Wartcowice, waarna ik nog een uurtje verder rijd.

Nog voor vijven kom ik aan in Łódź, pak de fiets en trek er op uit. Niet lang daarna kom ik bij een groot plein met in het midden een enorme sokkel met daarop één of andere snurker die ik totaal niet ken en fiets hem driekwart rond, daal wat af, kom door een park waar ook een tram door gaat, volg de rails van die nog steeds rijdende tram, de tram die door het getto reed en nog steeds dezelfde route rijdt.

Na het park sluip ik het voormalige getto binnen en onder het rijden word ik stil, ik zie de oude huizen aan, of nee, ze kijken naar mij, op mij neer, że lijken voorover te buigen, alsof ze wat in mijn oor willen fluisteren. De huizen zijn oud en spreken, vertellen, van weleer, de straten ruiken naar het drama, het mismoedige drama, het onuitwisbare drama.

In diverse portieken zie ik bij de deur nog kleine nisjes voor de Mezoeza van het oude volk, een ruimte waarin een Thoratekst kon worden geborgen

De verwaarloosde huizen beginnen te schreeuwen, zodat ik mij plotseling omdraai en snel, zo snel ik kan, weg, weg van hier, het getto weer uit! Zo hard als ik kan ga ik de heuvel weer op, negeer het verkeerslicht en kom vijftig meter verder weer aan op het plein. Als ik met een slingermanouvre een overstekende bepaardestaarte dame weet te ontwijken, zie ik uit een ooghoek achter mij twee agenten met elkaar overleggen of ze mij zullen arresteren of niet.

Al dra kom ik in de brede, grote, oude, autoloze winkelstraat en kom met een sterke kop zwarte koffie even bij zinnen.

Niet lang daarna kom ik weer aan bij de truck, leg mijn rijwiel achterin en ga er van door, een uur, en daarna stop ik bij een uiterst pittoreske gelegenheid. Van binnen is alles van hout, net een soort blokhut en eet er kippensoep. Buiten is het maanloos, donker en stil.
Maar in mijn hoofd gonzen ongehoorde stemmen van stakkers die schreeuwend en bulderend aan de ingang van het getto stonden en weerlozen uitmergelden en neem ik de ongeziene blikken van al die Polen waar die met de tram door het getto reden en zich steeds opnieuw afvroegen wat ze nu eigenlijk niet mochten zien.

Aldus schreef ome Willem.
---