Met een -grof geschat- gemiddelde van één keer per maand zal dat al gauw honderd keer zijn dus inmiddels durf ik de stelling wel aan dat ik de route wel ken.
Vanmorgen voor achten mijn papieren afgegeven bij de declarant die daar een transit-document mee kan maken, maar door een computerstoring moest ik tot na negenen wachten voordat ik kon vertrekken waardoor het hedenavond erg laat werd. Een prachtig zonnetje aan het begin van de dag, maar hoe meer westelijker ik kwam, hoe grijzer en toen ik Frankrijk binnen reed zelfs natte sneeuw. Dat grijze bleef de hele dag zodat het voorraam weer lekker schoon is geworden.
Inmiddels breekt de lente traag, langzaam maar zeker, door; op de bergflanken in de Valais ontwaarde ik lichtgroene bollen tussen de overwegend nog grijsbruine hellingen terwijl de Larixen nog geen lenteteken gaven.
Het allermooist was het dal van de Moselle tussen Nancy en Metz waar de meerderheid van de bomen reeds overladen zijn van soms ragfijn nieuw groen met daartussen gele, rode diepblauwe en witte kleuren van in bloei staande heesters en bloemen dus dat was weer even genieten, vooral omdat de neerslag er een extra frisse teint aan gaf.
De groen wordende bomen, heester en planten, willen, snakken naar groen worden, naar bloei, en ook de naar lente en zomer verlangende mens snakt, samen met de natuur, naar lente, naar meer, maar hoe zit dat nu? We constateren dat ze, de bomen, net als wijzelf, bestaan, want wat niet bestaat kan ook niet willen, laat staan ergens naar snakken.
Maar wat al bestaat, wat zou dat nog naar het bestaan snakken?
Hoewel: we zijn er, maar ik denk toch dat we het verlangen nodig hebben om er te zijn als we wensen te blijven.
Ach, laat maar, het is laat. Ik ga slapen.
Aldus schreef ome Willem.
---