Niemand kent de herkomst van die kleur, niemand weet waarom ze op slechts voortdurend op één been staan.
Een eindeloze ochtendreis, over Les Deux Mêres, de snelweg die de twee zeeen waartussen Frankrijk ligt ingeklemd, verbindt, de weg Narbonne-Bordeaux. Natuurlijk, ik had een alternatief kunnen nemen en vanaf Beziers over Castres naar Toulouse kunnen reizen maar zou dat voor een groot deel in 't donker hebben moeten doen; ik liet die optie maar varen, beet op de tanden en snorde in één keer door naar Moissac, even voorbij Montauban, waar ik drie uur later, rond achten, aankwam.
Het lossen. Daar nam men uitgebreid de tijd voor. Eerst de losplek aanwijzen, wachten. Totdat na een half uur een heftruck op kwam dagen en met een zekere traagheid verlieten de dertien grote paletten de oplegger. Al met al was daar een kleine twee uur voor nodig; nog geen duurterecord; om tien uur kon ik, eindelijk, vertrekken.
Eerst een stuk terug, Toulouse voorbij en ondanks bewolkt kreeg ik steeds meer zicht op de witte kappen van de Pyreneeën; nog voor Carcassonne de binnenlanden in, eerst naar Montreal en daarna naar Loupia, een klein dorpje waar je op een speciale manier door een uiterst nauw straatje bij de klant voor de deur kan komen. Eerst met het gevaarte het kleine dorp in, aldaar keren en dan links een straatje in waarvan de bocht vanaf de andere kant te krap is en daarom niet genomen kan worden en daarna via een slingerweg naar een beboomde woonstede tussen uitgestrekte glooiend toevende wijngaarden; een vriendelijke meneer met een slepend been zorgde ervoor dat ik de palet waar ik voor kwam in de kar kreeg aangereikt terwijl op de verre achtergrond hoge bergtoppen waakzaam toekeken: uit 't noorden de Zwarte Bergen en vanuit het zuiden de Pyreneeën. Schitterend.
Toen terug, op dezelfde, eigenaardige manier: weg af, straatje weer uit, rechts af, dorp rond en daarna terug, een brugje over en links af, weer richting Limoux, een klein stadje onder Carcassonne dat ik me nog herinner uit een ver verleden, toen ik vandaar daar, rond 1968, met mijn duim omhoog langs de weg stond en toen een lift kreeg naar Quilan.
Net boven de middeleeuwse stad dat in die tijd, naast beheerst door de zwarte dood, ook getart werd door de zwarte prins, Eduard van Woodstock, had ik nog een adresje; wederom alleen bereikbaar over een twee en een halve meter brede weg, verscholen achter hoge platanen en ook daar ontving ik een palet; langzaam begon zo de kar vol te lopen en rond vijf uur in de middag, 12 uur na vertrek, te Lezignan-Corbiéres, op de weg naar Narbonne, ontving ik nog drie paletten. Toen was 't gebeurt voor de woensdag; er restte mij nog wat overige rijtijd die ik benutte om nabij het volgende adres, voorbij Beziers, te komen en in de buurt van Méze, aan de rand van de Bassin de Thau, landde ik bij een aangename rustplek. Een rustplek waar alleen stilte wordt gehoord.
Koelt het lichaam teveel af waneer beide poten in 't water staan? Zelfbehoud misschien? Wanneer de standpoot in de modder zakt en ze met de andere zichzelf dan uit de modder kan trekken? Sommige geheimen moet men eenvoudig laten rusten en verwonderd toezien.
Een rustplek, met zwijgzame Flamingo's op de achtergrond, vogels met een onbekende kleur, opgeroepen door de vale maan; vreemde kleuren die de geschiedenis van de toekomst met zich meedragen.
Aldus schreef ome Willem.
Verzonden door ome Willem