De loop der sterren; nog steeds vergezellen Mars en Venus elkaar in
de buik van de Walvis en aan de zuidhemel Orion die zijn pijlen naar het oosten
richt waar even voor het middernachtelijke uur Jupiter verschijnt terwijl bijna
rechtboven ons de Leeuw dreigend toekijkt.
Nog ruim twee weken!
Soms spiegelt het firmament zich op het bord; de
loop van de stukken die, op zich genomen, een soms fascinerend vast patroon
schilderen. Veld d7, vervelend, zowel
voor wit als de zwarte stukken.
Op veld d7 huist een pion, een niet onbelangrijke
pion, ja, een pion vol venijn voor de witspeler. Maar eveneens kan ze zich naargeestig
ontwikkelen indien men de zwarte stukken hanteert. Een probleempion op een evenzozeer
probleemveld. Veld d7, zowat in elke
partij van vitaal belang.
Spiegeling van de sterren op ’t bord; bijzonder,
maar toch. Afgelopen week nog steeds niet.
Even, een avond in De Laurierboom waar ik ooit, zei het virtueel, mijn clubgenoot Arno van Hikaru zag verliezen in een partij van
vijf tegen één minuut; hoe helder duister kan het spel verlopen.
De Laurierboom, nabij
de rozengracht, sinds 2005, toen de Gambiet zijn deuren sloot, de Amsterdamse
schaakoase bij uitstek, gevuld met liefhebbers waarvan ik enkelen al jaren ken
en een kort weerzien waarbij, wederom, de pion op d7 erg lastig was.
Wanneer ik wit had, bedreigde de pion op veld
d7 het centrum waarvan in dacht het zo mooi te beheersen; speelde ik met de
zwarte stukken; ik wist niet hoe ik gebruik kon maken van pion op d7; veld d7, altoos
een dilemma, zoals meteoren door ’t luchtruim snellen en plotseling de
dampkring binnenvallen; een veeg ogenblik, een lichtstreep, en dan niets meer.
Opeens bedenk ik het;
nog een week of tien, elf, en twaalf velden te gaan; er is haast geboden!
Wordt het ontrafeld? Een
vage angstkreet door mijn gedachten; spinnend met ondoorgrondelijke gedachten;
de patronen op het bord: een pijl uit de boog van de Orion doorboord mijn
stelling; schoonheid van de patronen terwijl ik met zwart speel en nog steeds
niet weet wat ik met mijn pion op d7 moet doen; de pion die plotseling met een
paard wordt geslagen en mijn beide torens vorkt.
“Wat een onzin”, denk
ik, maar ’t was natuurlijk de zoveelste misrekening.
Speel ik als een nar? Mijn
gedachten verraden een schaterlach en ik laat twee glazen donker bier naast het
bord neerzetten; één voor hem.
Wat moet ik; mijn aderen tintelen; zoek naar een uitweg; wil wel wegrennen,
langzaam, maar dan bedenk ik dat bij heel veel schakers het gezicht bedekt
is met een troebele korst als bij stilstaand water: zij hullen zich in
koppig stilzwijgen en vertrouwen daarmee op een zweem van ernst, een roep van
wijsheid en van diep verstand als zeggen zij: 'Ik heb een hoger elo en als ik
schaak, verlies jij!”
Maar ik schaak ze wel;
ze blazen hoog van de toren; weten de loop van de sterren op het bord te
tekenen; ze zouden kwijnen zonder stukken en een ieder zou ze dan verslijten
voor gek en daarom hengel ik niet met droefgeestig aas naar hapgrage paarden
die torens vorken; de d-pion geslagen; nu hokt er een wit paard op ’t
voornoemde veld. Dan grijp ik naar de toren; pen er het paard op veld d7 mee en
wacht de volgende zet af en inmiddels is het paard een leeuw geworden waar ik
trots opjaag.
Buiten; de maan
verdween reeds en vroeg in de morgen wordt de Boogschutter verwacht, voorgegaan
door een dwalende Saturnus en als ik langs de gracht wandel voert een zachte
bries een klein donkergroen blad mee; laurier misschien? Kan dat, zo eind februari? Een luchtspiegeling?
Is het niet opmerkelijk
dat aan de bladeren van deze boom een antidepressieve werking wordt toegekend?
Al peinzend schreit ik voort.
Aldus schreef ome
Willem.