Afgelopen week stapte ik mijn voertuig en reed voor
de tweede keer in veertien dagen naar Purmerend. Purmerend, want daar heeft een
bijzonder persoon gewoond, een heel
bijzondere meneer zelfs die ik al meer dan 42 jaar heb gekend.
Want ongeveer 42 jaar geleden was het, dat ik
voor het eerst werkte bij mijn laatste werkgever in bijna het hartje van
Amsterdam, toen gevestigd aan De Wittestraat.
Daar liep toen al mijn naamgenoot rond, maar nooit in een broek, want een broek had hij niet. Nee, want hij droeg altijd en eeuwig een pantalon. En zijn haardracht: toen velen het haar tot ver over de schouders droeg: hij niet.
Zijn haardracht is in
al die jaren ook altijd hetzelfde gebleven: kogelronde knar en kort geknipt
haar. En altijd een net overhemd, want ik heb hem nimmer kunnen betrappen op
het dragen van een ordinair T-shirt of anderszins
Willem reed altijd vrachtwagen met aanhanger, tenminste, ik weet niet beter en hij was daar aardig bedreven in. Achteruit hoekjes om, gewichtsverdelend laden; hij heeft wat afgebuffeld met die combi.
Willem mopperde altijd, natuurlijk op alles, en was daarbij goed gemutst, vol met humor. We kwamen elkaar herhaaldelijk tegen, dan weer aan de Belgische grens, of opeens in Le Havre, bij één of andere onduidelijke routier en ook wel eens een paar jaar niet.
Maar de laatste jaren, vooral met de komst van de draagbare smoespijp, hadden we vaker contact. Met Willem brak ik regelmatige nacht, we dronken samen een pintje, we hadden het tijdens zijn laatste werkzame jaren altijd gezellig.
Willem reed altijd vrachtwagen met aanhanger, tenminste, ik weet niet beter en hij was daar aardig bedreven in. Achteruit hoekjes om, gewichtsverdelend laden; hij heeft wat afgebuffeld met die combi.
Willem mopperde altijd, natuurlijk op alles, en was daarbij goed gemutst, vol met humor. We kwamen elkaar herhaaldelijk tegen, dan weer aan de Belgische grens, of opeens in Le Havre, bij één of andere onduidelijke routier en ook wel eens een paar jaar niet.
Maar de laatste jaren, vooral met de komst van de draagbare smoespijp, hadden we vaker contact. Met Willem brak ik regelmatige nacht, we dronken samen een pintje, we hadden het tijdens zijn laatste werkzame jaren altijd gezellig.
Overigens, ik schrijf wel Willem, maar hij heette eigenlijk gewoon
Wim, maar als hij mij belde en ik “Met Willem” opnam, antwoordde hij steevast: “Met
die andere Willem”
Samen met z’n tweeën beklommen we met zware vrachten de Simplonpas
en daalden af waarbij Wim vond dat ik te snel reed en ooit eens over “de bak” schreeuwde:
“Je lijkt Niki Lauda wel!”
Of dat andere
moment dat we samen bij Joost, aan de grens Hazeldonk, vertrokken en met 78 kilometer
per uur naar Amsterdam snorden terwijl juist daarvoor over een groot deel van
het traject een inhaalverbod voor
vrachtverkeer van toepassing was en over diezelfde bak mopperende collega’s met
allerlei verwensingen hoorden; ja, dat Wim daar gezellig aan mee ging doen, totdat
we uit elkaar gingen na de afslag Lexmond omdat Wim naar Amsterdam en ik naar
huis, ten oosten van Utrecht reed en we bij gelijke snelheid, die we dan
opvoerden tot aan de negentig per uur, gelijktijdig op de brug over de Rijn
zouden snellen: hij over de brug van Vianen, ik die bij Houden en we nog even
gezellig tegen elkaar vertelden dat we elkaar zagen.
Jaren gelden ging de “oude Bobo” in de
"vut", en daar zag hij al een tijdje naar uit: lekker bij zijn
vrouwtje en eindelijk van die auto af. Hij had het verdiend.
Maar na tien jaar werd hij ingehaald door onze oudste
vijand; een week voor zijn overlijden was ik nog even bij hem; ik wist dat dít
het aardse afscheid was, ik wíst het: nog een laatste aai over zijn
karakteristieke voorhoofd, waarbij ik onhoorbaar mompelde: “Vaarwel, ouwe jongen!”
en binnen een week vertrok hij naar gene
zijde van ons aards bestaan.
Daarom; daarom reed ik afgelopen donderdag voor een laatste reis naar Purmerend; de goede lezer weet wel waarom.
Wim; zal ik je ooit nog terugzien? Tranen wellen in mij op en woorden schieten
tekort.
Aldus schreef ome Willem.