Hoeveel mensen hebben mijn site bekeken?

vrijdag 29 november 2013

Extra editie!! De MijlDaf!!

1.207.008 kilometer, bijzonder, een bijzondere stand, behaald net buiten Diekirch, bijzonder, omdat het overeenkomt met een ware mijlpaal, een stand van zevenhonderd en vijftigduizend mijlen, (750.000 Miles) en daarmee is het DAFje met het kenteken BR-HG-25 Grootmeester geworden tussen al het overgie wegvervoer.

Komt u hem tegen, en haalt u hem in? Geen enkel probleem, maar wel MET RESPECT!!

Aldus schreef, op dit gedenkwaardige uur, ome Willem.
---

Het bergsap.

Het morgenlicht wierp een zachtrode gloed over gindse bergen, bergen bekleed met een dikke witte wintervacht, hoge bergen aaneengeschakeld als een zware keten dat de eeuwenoude stad beschermde tegen woeste in- en aanvallen vanuit het noorden en westen, tegen nimmerweer en de ergste koude, al was van dat laatste dit keer weing te merken.

Vanaf acht uur was men open, en met een dikke jas en zwaar omzwachteld hoofd tegen net om het vriespunt reed een onherkenbaar geworden Italiaan de paletten met een heftruck de oplegger in terwijl ik ietwat verkleumd toekeek, soms even opkijkend naar de gindse, verre Alpenrij, dat naarmate de zon klom, van kleur veranderde.

Een staartje file toen ik vertrok, ik nam daarom een stukje van de oude, stillere, binnenring, ooit geleerd in een tijd dat ik nog actieve collega's had die ouder waren dan ik, en hup, spoedig joeg ik de autostrada over in noordelijke richting, het immense Aosta-dal in, links en recht de reuzen, boven op water, wit water, water, waar kom je vandaan?

De stad Aosta, een document voor Zwitserland, en boodschappen, Italiaanse heerlijkheden, niet te versmaden. En nog voordat de schaduwstreep van de zonnewijzer het middaguur aangaf stoomde ik naar boven, naar een flinke hoogte waar om mij heen alles wit geworden was, wit geworden door datgene wat de wetenschap als H2O bestempeld, onzinnig H2O, want het is eenvoudig sneeuw.

Zeewater, dat de bodem van de oceaan bedekt, stijgt als een wonder op en formeert zich, transformeert zich als wolk, een reizende wolk die de hemel bedekt, overziet het leven en de wereld, daalt neer, naar eigen keuze, als mist, dauw en regen, hagel of sneeuw; sneeuw op de bergen om mij heen; nogmaal, water, sneeuw, vanwaar zijt gij!
Zó eenvoudig is het niet.

Een lange klim, een korte tunnel en toen was ik weer eens in Zwitserland; de bejaarde Daf had zwaar gewerkt, had daardoor wat koelwater verloren, koelwater dat, wellicht ooit, als sneeuw zal neerdwarrelen op bezijden bergen: wie weet! Even een oponthoud; op een ijzige, met sneeuw bedekte parkeerplek voegde ik wat koelwater toe in de ietwat poreus geworden radiator, geruststellend sprak ik mijn oude vriend toe, indachtig het naderende afscheid. Misschien was dit wel de laatste, echte, bergrit samen.

De afdaling, het dal, de eeuwige cascade, de eeuwige waterstroom, deels ontstaan uit, wie zal het zeggen, uit afwaswater, toiletwater, wijwater, de vele urine die dagelijks stroomt, en gestroomd hebben, uit miljoenen menselijke en dierlijke lichamen, water uit verdampende bladen, ooit boomsap geweest en daarvoor grondwater; het beroep van water wisselt nogal eens en tijdens het schemeren voerde de groen truck mij als een buitenaardse marsman over de enorme witte hoogvlakte rondom Pontalier waar de winter zich als voorname koning reeds in vol ornaat gevestigd had; in de vroege avond naderde reeds de nachtelijke, donkere uren. En uren, ik had nog een voorraad, een aardige reisvoorraad.

Genoeg nog, genoeg om tot aan de zomen van het wonderschone Luxemburg te komen, genoeg om in de late avond de drukte van de komende morgen op de weg Nancy-Luxemburg voor te zijn, genoeg, zoveel genoeg, dat ik er op het veel te late uur schoon genoeg van had, genoeg had aan drie sinaasappelen en een harde kaaskracker. Even, even weer; de oranje vrucht, het sap, het zoetzure sap. Had dat niet ooit, al is het maar enkele druppels, als zweet gezeten op het voorhoofd van een galeislaaf van keizer Nero?

Vroeger, misschien wel, als dauw gelegen op de piramide van Cheops? Of deels water, ooit gestroomd door de Lena, waarna het langs de noordpool door de Beringstraat naar de Kerguelen vloeide, om daarna met de wolken mee naar elders te verhuizen?

Het sap, ooit omhooggeduwt door een warme onderaardse geiser langs IJslands kust, de Far-Öer eilanden als zeewater had bezocht en door een franse strandjutter was meegevoerd op het gejuttene.

Had dat sap niet ooit, ooit, daarboven op die bergen, naast Turijn, gelegen? En proef ik nu dan bergsap?

Aldus schreef ome Willem.

---

donderdag 28 november 2013

Alpen

Waar 't reeds winter is.

---

Fidenza

Italiaanse lekkernijen.

---

Het zoekplaatje.

Zoeken naar een adres, ach, bij velen hoort dit zoeken tot de voltooit verleden tijd, want men heeft immers een "navi", een tomtom! En toch; juist daardoor werd ik op het verkeerde been, wiel zo u wilt, gezet en niet bijster vaak zocht ik zo lang naar een adres, een nieuw opgegeven laadadres waar toch diverse collega's vóór mij reeds geladen hadden.

In de morgenkoelte, gewoon koud eigenlijk, snorde ik naar 't eerste laadadres, een stuk het binnenland in, dat wil zeggen, zo bij de Ligurische kust, de bergen in, of in ieder geval er tussen, vaak langs een wildstromend riviertje, een kilometer of vijf en hoog boven mij zag ik de snelweg uit één van de vele tunnels komen en even verder ook weer ingaan. Het ging er rap toen men om acht uur begon. Na een drie kwartier bevond ik mij op boven omschreven snelweg, uitkijkend in de diepte waar ik daarvoor geladen had, op weg naar een tweede klant, ergens midden op de Po-vlakte.

Een dertig kilometer naar 't zuidoosten, La Spezia, vandaar naar Parma; onderwijl bracht de lucht uit zee wolken mee, steeds meer, steeds dikker, maar de Ligurische Alpen wisten het, althans voor een tijd, tegen te houden, want niet zodra was ik over de hoogste toppen heen, of ik snorde in een overdadige zonneschijn, genoot van het vergezicht op de noordelijk van mij rustende Alpenketen, honderden kilometers verderop; ik verliet de snelweg nabij Cremona, op zoek naar het laadadres bij Crema dat ik makkelijk vond, maar waar ik nog even niet meteen aan de beurt was; diverse voertuigen stonden in de rij, maar toch werd ik, spoediger dan ik dacht, geholpen en na een dik uur, na de middag, kon ik weer verder, naar een derde, laatste klant, waar ik de volgende morgen zou gaan laden; via Lodi en Pavia, via allerlei andere kleine plaatsen, waaronder ook nog twee vervelende wegafsluitingen, kwam ik bij Tortona weer op de hoofdweg, richting Turijn, alwaar in de nabijheid het laatste adres zich moest bevinden. Al met al was het reeds laat geworden, over zevenen, toen ik in Orbassano, net even onder Turijn, aankwam en vroeg aan diverse mensen de via pinifarina, maar niemand wist van het bestaan ervan.

En hoe het dan door een samenloop van omstandigheden met moderne middelen fout kan gaan. Bij een pizza-tent had iemand een laptop en een navigatiemiddel; hij zocht, ik zocht mee, maar vonden eerst niets, totdat bleek dat de naam onjuist geschreven was; het moest via Pininfarina, met een extra n na de twedde i geschreven worden, genoemd, achteraf, naar Battista "pinin" Farina, (1893-1963) ontwerper van vele mooie automodellen, en omdat hij de jongste was van het grote gezin van elf kinderen de "bij"-naam pinin, kleinste, jongste kreeg, maar met al die wetenschap had ik het adres nog niet gevonden!

Het bleef zoeken en vragen, terwijl de navi benevens de computer stee-vast de Viale Pininfarina situeerden op een nevengelegen industrieterrein te Turijn, stadsdeel, jawel, Orbassano. Dus niet Orbassano als plaats, net onder Turijn, maar Orbassano als stadsdeel, IN Turijn en zo vertrok ik van Orbassano naar Turijn, een kwartier, zo niet iets meer, richting Turijn en gelukkig was de avond ver gevorderd, voetbal op T.V. zodat ik door een doodstille stad in de Viale Pininfarina aankwam waar het, helaas, laadadres zich niet bevond, zodat ik, onverrichter zake, terugkeerde naar Orbassano. Iets moest niet kloppen!

Nu ik wist waar het niet was, wist ik natuurlijk nog niet waar het wel was; ik trachtte collega's te bellen, maar die sliepn of koegden, althans wilden mij niet spreken of waren niet bereikbaar, dus ik bleef maar vragen, van buischauffeur tot politieagent en steevast werd ik doorverwezen naar Turijn, stadsdeel Orbassano, maar daar was het, getuige mijn eigen ogen, niet en terwijl ik zo onderhand door half Italië versleten werd voor eigenwijze idioot, ontmoette ik een autochtone Orbassaan die het ook niet wist, maar mij verwees naar een nieuw industrieterrein met de opmerking dat ik daar maar eens moest gaan kijken, inmiddels, met mijn via versa naar Turijn, een uurtje verder; met een weinig schaamrood op de kaken vond ik het adres dat diverse van mijn collega's met kennelijk minder moete hadden gevonden en voor mij een moeilijk zoekplaatje was.

Aldus schreef ome Willem.
---

woensdag 27 november 2013

Coise-Saint-Jean-Pied-Gauthier

---

Salbertrand

---

De vuurspraak.

Wellicht, vermoedelijk, de oudste, danwel één van de oudste, snelweg door onherbergzaam berggebied, Serravalle-Genova, en ze slingert dan ook uiterst merkwaardig, vooral van noord naar zuid (zuid-noord is van een wat later datum), langs rotswanden, met veel bochten en ze werd geopend in 1935. Reeds! Het overvalt mij: de meeste bouwers van deze noeste arbeid, denk ik, leven niet meer, ja, leefden al niet meer toen ik halverwege de jaren negentig voor de eerste keer deze route reed.

Tijdens ons leven komen we van alles en iedereen tegen; de meesten komen we nooit tegen, velen slechts een enkele keer, anderen meerdere keren, weer andere regelmatig en sommigen ontmoet men elke dag, al is dat laatste in mijn beroep niet vanzelfsprekend, contact met moderne communicatiemiddelen daargelaten.

Zonnig, maar koud, zo was het weer, zo bleef het weer, donker tot Lyon waar ik ruim voor de afgesproken tijd kon lossen, en daarna op weg naar het hooggebergte, vanaf Chambery verkoos ik de oude weg, de lange, rechte, van oudsher brede wegen, door brede dalen, omzoomd door hoge laanbomen benevens enorme alpenreuzen, thans gekleedt met een wolwitte hoed en meestal vergezeld, links of rechts, door een snelstromende rivier; halverwege de weg naar Albertville rechts af, net als vroeger, over een smalle brug en daarna de kilometers lange weg af naar de Mont Cenis, Lanslebourg en Modana; oude en nieuwe tijden door elkander verweven, soms onder of over de moderne snelweg heen, langs de thans gesloten toegangen naar de Madelaine, Glandon en de Galibier en rond de middag doorstak ik de Alpen via de ruim elf kilometer in 1980 geboren pijp, Frejus geheten, en trad, of beter, reed een zonnig bella Italia binnen.

Vriend en vijand, vijand en vriend, de één heeft meer van het één dan de ander, dat wisselt per individu, maar allen, wij allen, komen allemaal, ooit, vroeg of laat, die ene vijand tegen, een vijand die nimmer vriend wordt en ze lijkt onverzadigbaar, ja, ís onverzadigbaar, en niet zodra ze iemand vastgrijpt laat hij nimmer los. Nooit zegt zij: "Het is genoeg!" en onweerstaanbaar slokt zij op; mens na mens, dier na dier, vlinder na vlinder; onze laatste vijand, de dood. Slechts één keer komen we hem tegen, meteen de eerste, maar ook de laatste keer.

Slingerend daalde ik af, genoot van zonnestralen door de kaalgeworden bomen, reed de weg als enige, enige vrachtwagen, want anderen prefereren de veel betunnelde snelweg en vanaf mijn positie zag ik hier en daar vanuit berggaten enorme bruggen naar een volgend gat in de bergen springen; ik daalde af, zoals nog niet zo héél lang geleden iedereen, naar Susa; de snelweg kwam net even voor tweeduizend gereed, vervolgde weg 24, afwisselend springend naar weg 25, totdat ik bij Avigliano de snelweg nam, Turijn zuidelijk passeerde door de stad noordelijk te laten liggen en joeg de in de zeventiger jaren van de vorige eeuw gebouwde snelweg over, de autostrada dei vini, langs Asti en verliet haar bij Alessandria-noord waarna ik via Pozzolo Formigaro en Novi Ligure bij Serravalle de oude, zeer oude en kronkelige snelweg naar Genova betrad, al is bewiel of beband wellicht een juister woord, en eenmaal aangekomen tot vlak voor laatstgenoemde oude stad snorde ik links af door de vele tunnels van de aldaar, op geniale wijze, geschapen snelweg, langs Portofino, Rapallo tot aan Sestri Levante, juist de plek waar zij tot 1969 "ophield" en pas later, halverwege de jaren "70", verder werd geopend tot Livorno.

Tegenover ieders laatste vijand is daar de vriend, de enige vriend, de eerste en laatste vriend die wij gewoon zijn liefde te noemen, zo u wilt, Liefde, en niet zodra zij iemand vastgrijpt, ook zij laat niet los, want onweerstaanbaar roept zij "Nooit meer los!", even sterk en heftig, krijgt nooit genoeg van de geliefde lief te hebben, gelijk een vuur dat door al het water van de Ligurische zee waar ik thans over uitkijk niet geblust kan worden, een vriend(in) ontstoken in vrouwen- en mannenharten en de wildste stroom spoelt het niet weg, het blijft immer achter! Blijft waaien als een eeuwige paradijswind; een onbetaalbaar goed, verkrijgbaar zonder geld! Liefde als protest, een protestsong tegen de laatste vijand, als brug over een diepe, diepe doodsravijn.

Ook in Sestri was het koud, toch waagde ik een poging, maar na enkele kilometers met verkleumde handen toch maar terug; onderweg had ik een kleine "trattoria" gezien en door het raam zag ik een open vuurtje branden, wat later bleek een open oven waar pizza's en vlees in werd gegrilld en, binnengetreden, warmde ik mijzelf er aan, tot aan etenstijd, half acht, aan toe.

Starend in het vuur, dat de koude had verdreven, mijmerde ik verder. Vuur, welriekend vuur, braadvuur, warmtevuur, grillvuur, vulkaanvuur, kookvuur, ondergronds vuur, smeedvuur, stinkend vuur, ovenvuur, ellertsvuur, lucifervuur, louterend vuur, zonnevuur, koudvuur, hemelvuur, vernietigend vuur, hellevuur, dodelijk vuur en liefdesvuur, vuur, waar dood en leven samen komen, maar waar louter Liefdevuur het wint, tot en met de laatste vijand.

Aldus schreef ome Willem.
---

maandag 25 november 2013

Snurfloos.

Als olifanten. Net, even naast de routier staan we in een bijna afgesloten kring naast elkaar, als olifanten, allen met de koplampen naar het midden van de cirkel toe, links een smalle uitweg, de enige, en boven ons een open sterrenhemel zodat snijdende koude neerdaalt; in bijna alle cabines zorgt een zachtbrommende standkachel voor aangename warmte, maar verder is het stil, stil en donker om mij heen.

' T is veel kouder dan donderdag, toen ik uit Kulmbach vertrok, de trouwe lezer herinnert het zich nog wel; pallets met, onder meer, Roemeens drukwerk voor Nederland en dat bleek te kloppen; een Nederlands bedrijf dat de boel in Tsjechië laat drukken en de boel in eigen hand wil houden; vanuit Nederland vindt het drukwerk zijn verspreiding verder naar elders.

Vandaag vertrok ik weer, weer naar een andere windstreek, de zoveelste keer; zou ik nog weten hoeveel? Net, alsof ik er weer terugkeer, langs bomen, de meesten kaalgeworden, die mij reeds jaren kennen en tot elkaar zeggen: "Kijk, daar issie weer!" en soms raak ik vertwijfeld als ik denk aan vervlogen tijden, aan destijds, toen, vijf, tien, twintig en nog meerdere jaren her, toen ik hier ook al langskwam en mij afvroeg hoe het er over twintig, tien jaar, nu dus, uit zou zien; tijd is een merkwaardig gegeven.

Voor mij reisden hier mensen die ik nooit gekend heb, en ooit zullen hier mensen komen die ik nooit zal kennen en tussen deze beide mensen kom ik mensen tegen, één keer, soms meerdere keren, talloze malen of af en toe, vriend en vijand, van alles wat.

Charleroi, Rocroi en Vitry, ik passeerde het weer, Dijon, Beaune, en bij het invallen van de schemer reisde ik tot net even voor Macon; zette de oude nestordaf in de rij tussen medelotgenoten en begaf me naar de nevengelegen knaagschuur waar een besnorde oudgediende van ver over de zestig uit diverse flessen de aan de bar hangenden gretig van versnapering voorzag. Zelf had ik mijn keus laten vallen op een flesje Perier, dorstlesser bij uitstek en tussen de sterke verhalen door verorberde ik een matig menu, voorafgegaan door een œuf-mayonaise en ter afsluiting het immer wederkerende kaasplateau.

Door een rookgordijn van buitenstaande rokers snel ik door de gure kilte naar het voertuig; binnen, in de stuurhut, aangenaam warm; het kacheltje heeft goed zijn werk gedaan. Even, nog even, voordat ik het gordijn dicht trek, kijk ik inspecterend de kring rond, zie de rustende reuzen, zie ze als slapende olifanten.

Snurfloos snurkend.

Aldus schreef ome Willem.
---

De zon

Opkomend

zondag 24 november 2013

Der Rudy-Mauer

Wederom, oude plaatjes


Den Haag, FIAT

DITTES

Italiaan in de sneeuw

Wagenpark, Lou van Haren

Viemij

Koening met een dieplader

De Rijn

Bij Rhenen

zaterdag 23 november 2013

Een korte indruk.

Van de afgelopen week, die grijs, guur en nat was.




Hier nog in Zuid-Duitsland

de herfst is nagenoeg ten einde

nevelig

en uitgestrekt

op weg naar Passau snor ik door een prachtig en stil landschap


daarna klimmen, op weg naar Phillipsreut

en even later bevind ik mij in Tsjechië: alles lijkt opeens anders

is ook anders



de sfeer, de kleuren

de dorpjes


De Moldau

Hoe schoon, de luchten, het vergezicht

Blatná


héél in de verte; Plzen


in de buurt van het teruglaadadres

sterappeltjes nog vaak achtergebleven aan de wegkant


op weg naar huis


Ach, wie of wat kom ik nog tegen

Duitsland, meteen is alles, wederom, anders


de laatste herfstkleuren

Frankfurt

en later, ergens onderweg, een fraai uitgevoerde truck met oplegger.

donderdag 21 november 2013

Spiegelingen.

Het viel niet mee; terwijl het nog donker was en het steeds drukker op de weg werd en een samenspel van tegenliggerverlichting en regen de weg onaangenaam liet glinsteren; een weing glad ook en het viel zo niet mee om Jindřinchuv Hradec te bereiken, een oud stadje dat gebouwd werd gelijk Bommeldam rond één kant van een bijgelovig meertje, een meertje vol met avondelfen.

Bij het klimmen der jaren ervaar ik steeds meer moeite met het rijden in donker, vooral donker met tegenliggers en dat heeft een logische oorzaak; oogpupillen zijn groot in 't donker en hoe feller, scherper het licht, hoe kleiner ze worden; bij jonge mensen, hoewel onderling bij elk mens verschillend, gaat de pupil van groot naar klein en van klein naar groot bij wisselend licht in een sneller tempo, maar naarmate de mens ouder wordt, vertraagt dit en vandaar dat ouderen meer last hebben in het donker dan jongeren, vooral bij veel tegenliggers.

Tegenliggers, zoals nu, die tesamen met de spiegeling op het asfalt zorgen voor scherp licht, mijn pupillen verkleinen zodat ik optimaal kan zien, daarna aardedonker, de pupillen vergroten zich voor dezelfde reden, maar hebben tijd nodig en niet zodra zijn ze zo ver, of er komt een tegenligger, scherp licht, even zie ik geen klap en vroeger, toen ik een stuk jonger was, had ik daar minder last van en na deze korte, schoolmeesterachtige uitleg over de weerking van het oog onder het rijden reizen we verder.

Maar eerst lossen in Jindřinchuv Hradec hetgeen voorspoedig ging; nog voordat de goederen er uit waren had ik de vrachtbrief reeds afgetekend teruggekregen en zo snorde ik rond half negen weer verder, terug eigenlijk, westenlijk, op weg naar Plzeň, die andere bierstad als die stad waar ik de nacht had doorgebracht en via Kardašovan Řečice kwam ik aan te Tábor, een stad, gesticht door enkele extreme volgelingen van Johannus Hus en Taboriten werden genoemd en bovendien geboortestad van de componist Oscar Nedbal, maar ja, wie kent deze laatste nog, laat staan zijn merkwaardige werken als Polenblut en De Mooie Saskia.

Vanaf Tábor was het, ouderwets, de weg over Písek en Blatná, het regende steeds minder en het daglicht had de spiegeling weggenomen, maar nu, met een leeg voertuig, zonder druk op de trekas, was het over het natblijvende wegoppervlak nog steeds glibberig, dus kroop ik door de bochten om ongeschonden thuis te komen. In de verte, links hoog op de bergen, brak helder licht door, en ook vóór mij ontstond een heldere, lichte streep, een prachtig gezicht, niet, of nauwelijk, op een foto vast te leggen en de omgeving ademde weer van alles uit waar de streek zo bijzonder maakt: geheimzinnigheid, history, vrede, oorlog, strijd en noeste arbeid. Onderweg nam ik even de tijd voor een geklutst eitje met meegebakken ui, een gerecht wat ze hier doorgaans zo voortreffelijk bereiden en samen met wat zwart vocht dat de naam koffie niet verdiende kon ik er weer even tegen; vooruit met de groene geit.

Štàhlavy was het gehucht waar ik zou terugladen, een gehucht, zo vlak bij Plzeň, gelegen in een bergkom, maar afgesloten leek van de grotemensenwereld, achtergebleven in ontwikkeling, nog uitziend als in de dagen van weleer, en plotseling daar die splinternieuwe loodsen, en wel twintig wachtende trucks met oplegger, dat zag er slecht uit.

Drukwerk, folders en dergelijke zaken, een drukkerij dus, rollende perzen en daarmee benoem ik niet de inwoners uit Iran, stapels paletten vol drukwerk, maar de meeste truckchauffeurs wachtten op drukwerk dat nog door de pers moest, zo niet ik. Na een half uur kon ik voor één van de vijf doc's en werd het spul er in gereden; drukwerk in de hongaarse, franse en italiaanse taal en daarop etiketten met bestemmingen van Sekhesfehervar tot aan Cagliari aan toe; met verbazing keek ik hoe dit in de kar, "mijn" oplegger, werd gereden, met bestemming Betuwe. Verbazing van korte duur, want eigenlijk verbaas ik mij, wat goederentransport betreft, nergens meer over. Bijna nergens dus.

In de middag kon ik nog ver komen, via Stříbro en Černošin, over de 230 naar Planá, onderweg met een paar haarspeldbochten ouderwets een bergje over, ouderwets omdat de bochten nog van kinderhoofdjes waren voorzien, ouderwets en onverslijtbaar, glibbergladde keien in gelukkig was het wegdek droog geworden. Cheb passeerde ik aan het einde van de middag, en pas boven op de Fichtelbergen ontwaarde ik enig witrijp aan kale boomtakken; vermoedelijk had het er licht gesneeuwd. Even nog, door het donker en het regende weer, langs Himmelkron naar Kulmbach, het spiegelde volop en alleen met ervaring hield ik alles probleemloos op de weg; rond zes uur was ik waar ik moest wezen, een laadadres voor nog enkele pallets voordat ik door naar huis snor.

Spiegelende wegen, hongaars drukwerk, vergezichten, mijlen van kilometers en inheemse gerechten; bespiegelingen van een reizend leven.

Aldus schreef ome Willem.


---

dinsdag 19 november 2013

Tajo!

Het zinde me allerminst, en het zint me nog steeds niet, dat enorme, dikke wolkendek, de ijzige stilte, want binnen niet al te lange tijd zullen ze te zwaar worden en zal de overlast neerdalen op het gelaat van de Midden-Europese akkers, steden, wouden en wegen; wanneer en in welke vorm is een kwestie van tijd, is het nog onzekere antwoord op de vraag hoe in de hogere luchten de neerslagstrategen elkaar bejegenen, te lijf gaan in een strijd op leven en dood.


Een klein stukje slechts, en ook nog in vroege duister terwijl soms stevige mistflarden het zicht bemoeilijkten; rond vijfen verliet ik het gordijn, trok de Freistaat') in, sloeg bij Selb links af, passeerde weer het voormalige gordijn, trok dwars door een slapend Cheb, recht naar beneden, wederom onder het opgetrokken gordijn door en kwam zo in Waldsassen, bij de tweede klant van deze week en erg vroeg, nog voor zevenen en naast de deur stond aangegeven dat men om acht uur open zou gaan, hetgeen niet gold voor de tegenoverliggende EDEKA waar de deuren reeds om zeven uur ontsloten werden en zo deed ik voor het lossen eerst wat kleine duitse boodschappen, dronk een Duitse tas wakkerwordtkoffie op de bakkerijafdeling die mij werd ingeschonken door een vriendelijke dame, meer uitziend als een huis- dan een winkelvrouw en op mijn verzoek smeerde ze ook nog een zoute bretzel met een plakje kaas; ik had immers, na zoveel gordijnen, best wel trek gekregen.


Inmiddels was het krieken haar intocht begonnen en bij het bedrijf waar ik zou lossen druppelde wat werknemers binnen, de meesten eerst nog hangend voor de deur, rondom een gore peukenbak om nog even aan een laatste stinkstok te lurken, maar stipt, zoals Duitsers altijd stipt zijn, om acht uur lossen, achttien paletten, dus bleef er niet veel meer over en ongeveer om half negen snorde ik verder, richting snelweg, richting Regensburg, Regensburg voorbij, 't werd afzien.
Dikke donkere, grijze lucht, kale bomen, troosteloze vlakten, saaie snelweg, een overvliegende roofvogel met een kleiner jong, moeder die dochter, of vader die zoon leert buit te jagen, even zo in een flits, dan weer loerende, grijze BAG-busjes '') langs de weg; ben ik hun prooi?
Eindelijk, na Regensburg, even er af, secundair, de weg op naar landshut, de stad met zijn Martinuskirche, met de hoogste bakstenen toren
-een kleine 140 meter- ter wereld, wat slingerend door de Beierse vlakten soms geelgekleurd, boeiend mostertzaad, nog steeds, voordurend, onder door een eeuwig lijkende grijze deken; onderwijl luisterde ik naar herfstklanken van Haydn's Vier Jahreszeiten, het hoorngeschal van de jacht en het tajo, tajo van de jagers;

MÄNNER
Hört das laute Getön,
Das dort im Walde klinget!

WEIBER
Welch ein lautes Getön
Durchklingt den ganzen Wald!

ALLE
Es ist der gellende Hörner Schall,
Der gierigen Hunde Gebelle.

MÄNNER
Schon flieht der aufgesprengte Hirsch,
Ihm rennen die Doggen und Reiter nach.

ALLE
Er flieht, er flieht. O wie er sich streckt!
Ihm rennen die Doggen und Reiter nach.
O wie er springt! O wie er sich streckt!
Da bricht er aus den Gesträuchen hervor
Und läuft über Feld in das Dickicht hinein.

MÄNNER
Jetzt hat er die Hunde getäuscht;
Zerstreuet schwärmen sie umher.

ALLE
Die Hunde sind zerstreut,
Sie schwärmen hin und her.

JÄGER
Tajo! Tajo! Tajo!

MÄNNER
Der Jäger Ruf, der Hörner Klang
Versammelt auf's neue sie.

JÄGER
Ho! Ho! Tajo! Tajo!

MÄNNER UND WEIBER
Mit doppeltem Eifer stürzet nun
Der Haufe vereint auf die Fährte los.

.JÄGER
Tajo! Tajo! Tajo!
WEIBER






Von seinen Feinden eingeholt,
An Mut und Kräften ganz erschöpft,
Erlieget nun das schnelle Tier.

MÄNNER
Sein nahes Ende kündigt an
Des tönenden Erzes Jubellied,
Der freudigen Jäger Siegeslaut.

JÄGER
Halali, Halali, Halali!

WEIBER
Den Tod des Hirsches kündigt an
Des tönenden Erzes Jubellied,
Der freudigen Jäger Siegeslaut.

ALLE
Halali, Halali!

hetgeen zeer past in 't landschap, bij het vreemde, sombere weer en even na Landshut, een klein stuk nog richting München, een volgende klant, aan de rand van het vliegveld met de voornamen van Haydn, vernoemd naar de veelbesproken Frans Josef Strauss, daar weer lossen, en daarna nog even snel een palletje wegbrengen in waldkraiburg, midden in Ober-Bayern, en toen, toen was ik gereed voor het echte werk; met de oude DAF weer even de bergen in, maar eerst, eerst op weg naar het honderd kilometer verder gelegen Passau, een eind langs de benedenloop van de Inn, die, eenmaal met mij in Passau aangekomen in de Donau verdwijnt terwijl ik met mijn oude groene vriend recht omhoog, de bergen in trok, naar de bronnen van de koude Moldau, niet zonder vrees, want de wolken gedroegen zich dreigend, want altijd is daar het moment dat de levende wind uit het oosten botst met de doodse grijze massa uit het westen, een hevige strijd die de aarde nooit onberoerd laat; sneeuw, regen en zwiepwinden dalen dan neer, maar er bleek uitstel; alles bleef sereen, rustig, bleef hangen als een stilte voor de storm, stilte toen ik bij Phillipsreute de grens, wederom het gordijn, passeerde, op weg naar het vroegere Winterberg, Vimperk.

Meteen was alles anders, zoals het altijd anders is wanneer men er binnenrijdt, de sfeer, kleuren, de geluiden, ja, ook de bomen zingen in een andere taal en zelfs geblinddoekt zou ik het herkennen, voelen, horen, ruiken en proeven, het prachtig door bergketens omzoomde land, de streek die terugvoert naar een begin verleden, niet voor niets, het hart, het moederhart van Europa en ik passeerde nu de warme Moldau, de Tepla Vlatva, volgde even haar richting, voor Vimperk naar rechts, naar Lenora en Volary, wegen zonder middenstrepen, wegen naar mijn hart en ondanks, maar misschien wel dankzij, de steeds opnieuw opdoemende mist, genoot ik zoals alleen kleine jongens genieten kunnen; argeloos, argeloos genieten zonder bijbedoeling, en het brave DAfje scheurde er ook lustig op los terwijl het langdurig schemerde, bleef schemeren, wel meer dan een uur, passeerde Prachatice, Netolice en ook nog Němčice en zo rond de tijd dat het volledig duister was kwam ik aan in České Budějovice en aldaar bleef ik staan, staan tussen enkel andere collega's en tussen hoge woonblokken die nog stammen uit een tussengordijns tijdperk, toen het hier nog Tsjechoslowakije heette, toen Novotny hier de sçepter zwaaide, ja, toen het bier hier net zo goedkoop was als waterleidingwater. Boven mijn hoofd rommelt het, de eerste neerlag. Onheilspellend weer, in gedachten zie ik een hert, het gewei, de kop omlaag, moegestreden, zo moe als het aflopende jaar en in mijn oren weergalmt het hoorngeschal:

Hier treibt ein dichter Kreis
Die Hasen aus dem Lager auf.
Von allen Seiten hergedrängt,
Hilft ihnen keine Flucht.
Schon fallen sie und liegen bald
In Reihen freudig hingezählt, het jagerslied: Tajo, tajo, tajo!

Aldus schreef ome Willem.

') Freistaat Bayern.

'') BAG-busjes, grijze busjes met Duitste controlerende instantie, de Bundes Amt für Guternverkehr, die zich vooral op vrachtverkeer richt en daarom in chauffeurstaal de Bundes Autobahn Gestapo wordt genoemd.

---





















Tsjechië



Vlatva, meet van Orlik

geheimzinnige lucht

oude tijden zijn hier gebleven

op de weg naar Planá, keien in de bochten, die liggen er al jaren!

maandag 18 november 2013

Het evengordijn.

Het begon donderdag al, op de terugweg; het besef; niet alleen ik, maar met mij ook het jaar, toen ik vertrok uit het centrum van de Bourgogne, het oude stadje Beaune, daar, tussen de duurste percelen grond, overwegend beplant met pinot noir; geen wijnboer bezit hier grond, geen grondeigenaar verbouwd er zelf zijn wijn, maar verhuurt, verhuurt voor veel geld, enorm veel poen.

Afgelopen week, de stand, bijna een eindstand, maar er ontwikkelde zich een vraag, een vraag van rekenkundige aard; er was immers niet één, maar er waren twee standen; 1.199.999 boven terwijl de weekteller op 1010 stond en de som van het eerste getal was 47, het tweede getal 2. Bijzonder? We zullen zien.

Lang stribbelde ze tegen, het jaar, ze wilde immers leven, bloeien, vrolijk zijn, een tijdperk zijn waarin wij, mens en dier, genieten, gelukkig worden van kleur en geur, maar ze hield het niet vol; niet alleen mensen, niet alleen dieren, maar ook de jaren gaan heen nadat ze geboren werden, opgegroeid zijn, volwassen werden; op de glooiende weg van Dijon naar Langres werd het reeds voelbaar, maar toen het op de lange rechte weg van Bar sûr Aube naar Virty le François ferm begon te plensen keek ik het oude, vergankelijke jaar in de ogen, ten dode opgeschreven.

Bij de boventeller springt bij elke kilometer het getal met één voorwaarts, zo ook de onderteller, dat klinkt logisch, en dat is ook logisch, maar de vraag is deze: was er, voordat de stand op 1.199.999, oneven, kwam een stand geweest dat de som van de kilometerstand dezelfde was als die op de weekteller, en vervolgens; zo ja, bij welke stand was dat dan; maar dat is nog niet alles!

Zo snorde ik tussen bergen door, bergen met pas gerooide suikerbieten, daarop soms een eenzame kraai, onheilspellend weer, gepaard met windvlagen, dronk nog even wat zwart vocht bij Jojo, bij Jojo aan de "oude" grens, Brully, donker, guur, vermetel, door het laatste deel van 't jaar dat zelf de hoop reeds opgaf; ze begreep, ze heeft niet lang meer.

De teller, de kilometerteller, ze tikt en tikte door, even, de 1,2 miljoen voorbij, een mijlpaal komt in zicht, de mijlpaal van 750.000 mijlen, nog een slordige 3.000; zal de oude Daf 't nog halen? Maar inmiddels is daar de volgende vraag: is er na de 1,2 miljoen een stand denkbaar dat de som van de teller gelijk wordt aan de som van het getal op de weekteller? Zo ja, hoe bereken je zoiets, komt er bij elke willekeurige stand tussen twee ongelijke getallen altijd zo'n moment, of?

Zo was 't ook vanmorgen, ik voelde het jaar aan ouderdom lijden, een dik, dik wolkendek spreidde zich uit over Duitsland, dikke wolken waardoor het de hele dag donker, duister bleef en geen neerslag de grijze deken verliet; een doodse stemming lag over het Ruhrgebied, koudbloedig deden de bergen, onderweg naar Kassel aan, de oude D.D.R. volgde, Leinefelde, Bad Langensalze, een streek door Amerikanen op Nazi-Duitsland veroverd, maar afgegeven aan de Russen; de grond geurt van de ideologische tegenstellingen, rechts-extremisten, marxistisch en vrije markt, alles ineen onder de grijze deken van een stervend jaar, een jaar dat recentelijk nog zo nieuw was; nog een week of zes voordat we afscheid nemen.

Het laatste stuk voerde over de Münüberl zoals de weg voor die oorlog werd genoemd, en even daarvoor was ik over de brug van het Duivelsdal gekomen, destijds, rond 1938, met een overspanning van 138 meter de grootste brug over een dal in Europa, daarna rechts af, de weg op dat uiteindelijk de snelweg Berlijn-Rome moest worden, en toen, nadat ik bijna Thüringen weer uit was, reed ik in het aardedonker over een binnenweg naar het eerste losadres, net in Beieren, vlak over de oude grens van voormalige oost en west, en, als het ware, op het, voormalige, ijzer gordijn, terwijl het jaar dat naar haar einde taant zich nog krampachtig ik leven tracht te houden, maar het weer, het sombere weer, de kille nacht, het vallend blad, profeteert, profeteert dat ze het niet redden gaat; kaal, een lange, grijze baard, de zeis binnen handbereik; aan weerskanten van het oude gordijn, het gordijn waar ik vannacht op slaap, bij een kilometerstand dat op acht eindigt, even dus.
Aldus schreef ome Willem.
---

zondag 17 november 2013

Oude plaatjes

Die ook bij RUDY hingen

Vierhout, Nunspeet

Een Oostenrijks bedrijf

op de parkeerplaats bij Der Rudy

Diversen

Interthermos Den Haag

ESTRA LB 110