Hoeveel mensen hebben mijn site bekeken?

zondag 28 februari 2016

Februarireis 2016




De eerste "gelukte" foto in de regen, nabij Nantua



langs t geitenpad


Nantua zelf


In de Epine, beneden Chambery

naar Voiron





door de kloof




langs duizenden notenbomen, op de weg naar Romans











in t dal nabij Valence wordt het beter weer




in de verte de Mont Ventoux



naar een adresje te Bellegarde (Gard)



Montelimar, atoonwolken

in de bergen nabij Macon




Bourgogne

Nederland


Zaltbommel


Het zangfietspad






zaterdag 27 februari 2016

De ontdekking van een schaker; יוסף פורת

Een oude studie.


Mijn jongste zoon was net drie dagen geleden zes jaar geworden; zelf tuimelde ik voor de vierde keer de dubbele cijfers in en ’t was de zevende dag van de week, zaterdag, de Joodse sabbath, een dag van rust en berusting en het was dié dag in 1996, het was op dié achttiende mei dat in Ramot Schawim, een klein dorpje in Israël, de achterkleinzoon van Rabbi Zvi Hirsch Kalisch, na een onstuimig leven de van oorsprong Heinz Josef Foerder stierf en in dat jaar, en ook de jaren daarvoor en daarna had ik, zelfs niet als schaakliefhebber, geen flauw benul van zijn bestaan gehad. 



Het is ruim zeventien jaar later. Tijdens het surfen op ebay tref ik een paar schaaknotatievelletjes aan: het opschrift intrigeert mij en ik lees snel: een voor mij leesbare (“Latijnse”) notatie, erboven onleesbare namen, maar  links van een schaakachtig embleem prijkt er de titel “Palestine Chess Federation” en TEL-AVIV, aan de rechterkant Hebreeuwse letters en ik trek de logische conclusie dat daar hetzelfde, in andere letters, staat en impulsief: het geheel wekt zó mijn nieuwsgierigheid dat ik er een ferm bod op doe: enkele uren later blijkt dat ik de veiling heb gewonnen: de drie velletjes komen vanuit het Midden Oosten mijn kant op.



Op 7 juni 1909 werd in het toen Duitse Breslau, het tegenwoordig Poolse Wrocław, Heinz Josef (andere bronnen vermelden als tweede naam Joachim) Foerder geboren en enkele jaren later, rond zijn negende jaar, leerde hij schaken van een verre oom, een advocaat in Berlijn. Breslau telde toen, in de jaren twintig, twee grote schaakverenigingen: de Breslauer Schachverein Andersen, die slechts een paar Joodse leden had en Morphy, een tamelijk armlastige vereniging die geen voldoende middelen had om eigen schaaknotatieformulieren te laten drukken en het moest doen met goedkope, naamloze velletjes en waar bijna alleen Joden speelden; Heinz meldde zich net voor zijn veertiende verjaardag, in april 1923, als jeugdig lid bij de laatste aan.



Na twee weken valt een stevige enveloppe door de brievenbus: Israëlisch postzegels verraden de herkomst en ik maak voorzichtig open. Behoedzaam haal ik de notatievelletjes er uit, alsof het peperdure documenten zijn en bestudeer ze: ontdek al spoedig een jaartal: 1938, en dan de maand waarin de partijen werden gespeeld: twee in oktober, één in november, drie partijen, gespeeld om en nabij de datum van die afschuwelijke nacht in Duitsland; ik graaf in mijn geheugen: de nacht van negen op tien november: kristalnacht.



Al in een vroeg stadium boekte Foerder het ene succes na het andere en werd in enkele jaren bij zijn club Morphy de kampioen, reeds in 1927 werd hij op een toernooi te Gleiwitz gedeeld eerste met Ludwig Schmitt; speelde zo sterk dat hij als negentienjarige in 1929 voor Duitsland uitkwam op de Tweede Schaakolympiade in Den Haag: inmiddels verzaakte hij zijn studie niet; haalde zijn gymnasiumdiploma en ging rechten studeren; reeds op of rond 1931 vond hij werk als advocaat in zijn geboortestad. Ook zijn leermeester vergat hij niet: Tot 1971, toen zijn verre oom van wie hij het spel leerde overleed, had hij een enorme hoeveelheid (voornamelijk schaak-) correspondentie van en met hem, Dr. Alfred (Aharon) Weiner, bijeen vergaard.



Nogmaals bekijk ik de formuliertjes: ik ken het verschil tussen geschreven Hebreeuws en Hebreeuws in drukletters en ik ontdek wat merkwaardigs: de namen op de notatiebiljetten zijn in geschreven Ivriet, maar de notatie van de partij is in ’t Duits: op twee van de partijen staat tekst: na enig blikken herken ik Duits en ik verbaas me: waarom de namen in Ivriet en de rest in ’t Duits?; ik zoek naar een verklaring: Israël als zelfstandig, Joods land bestond nog niet en dan dit: eerst de taal en daarna het land? Wel weet ik dat het nieuwe Hebreeuws, het Ivriet als Joodse taal reeds in de negentiende eeuw werd samengesteld; maar dan toch.  Waarom dan de in Duits geschreven teksten op de achterzijde?




Het notatiebiljet Porath - Mohiliver



















Ook daarna bleef Heinz hoge ogen schaken: in het Tsjechische Bílina won hij in 1930 een toernooi terwijl de toen als beste schaker bekend staande  Salo Flohr tweede werd;  maar het tij keerde zich toen in Duitsland een nare snorremans aan de leiding kwam: al snel verloor hij zijn betrekking als advocaat, maar begon in 1931 nog aan een toernooi in Swinoujscie, het voormalige Schwinemünde,  waar hij de Berlijnse schaakmeester Bernhard Koch in 28 zetten met onderstaande partij ronduit verpulverde: vooral de laatste vier zetten geven een kijkje in de denkkeuken van Foerder; hij is dan 22 jaar.





1.d4 e6 2. Nf3 d5 3. e3 c5 4. c3 Nd7 5. Bd3 Bd6 6. Nbd2 f5 7. c4 Ne7 8. cd5 ed5      9. Ng5 Nc6 10. Ne6 Qf6 11. Nc5 Nc5 12. dc5 Bc5  13. 0-0 0-0 14. Nf3 Kh8  15. Bb5 Rd8 16. Qc2 Bd6 17. Bc6 bc6 18. Bd2 c5 19. Bc3 Qe6   20. Rfe1 Bb7 21. Nh4 Rf8 22. g3 d4 23. ed4 Qd5 24. f3 cd4 25. Rad1 Bc5 26. Kh1 (Diagram)  Qf3 27. Nf3 Bf3 28. Kg1 d3!


In maart 1933 speelde hij zijn laatste Duitse toernooi van Silezië, vlak nadat de Reichstag in Berlijn in vlammen had gestaan en tijdens het toernooi, dat halverwege maart was begonnen, zette de Nazi’s met behulp van intimidatie de Duitse regering buiten spel: terstond werd de spanning voelbaar, ook op het toernooi waar Foerder en de niet-Joodse Gottlieb Machate beide aan de leiding gingen. Reeds waren er geruchten dat de Nazi’s het toernooi, waar voornamelijk Joodse schakers speelden, lastig wilden vallen, maar de weken erna gebeurde er niets. Intuïtief of niet: wellicht was het de rede dat de Nazi’s het toernooi met rust lieten: Machate eindigde namelijk, voor Foerder, als eerste en Foerder vertrok nog dezelfde week naar het Letse Riga; precies op tijd, want enkele dagen later overvielen SSers Morphy en moesten de Joodse bestuursleden van de club hun functie neerleggen wat zoveel wilde zeggen dat de club eigenlijk werd opgeheven.   

Zo’n simpel formuliertje. In de avond doe ik ontdekking na ontdekking, al zijn het geen spectaculaire. Zo zijn de blaadjes genummerd met romeinse cijfers, V, VI en VII, maar ook met 11, 12 en 13 terwijl op elk formulier het getal 2120 prijkt: wat had dat allemaal te betekenen? En wat er staat,  kan ik niet duiden. Wel dat op elk notatieformulier steeds dezelfde naam voor komt: twee keer gespeeld met zwart en één keer met wit. ’T is ook hetzelfde handschrift en kennelijk zijn het drie formulieren van dezelfde schaker tegen steeds een andere tegenstander. Drie keer dezelfde naam, vier geschreven karakters, letters en ik waag een poging, kom tot een p, een r en een t en ik weet dat het Hebreeuws geen klinkers kent: opeens vermoed ik de naam, Porot, Porat of Porath.

Vanuit Riga ondernam hij in 1934 de reis naar Palestina, vermoedelijk met behulp van zijn oom  Aharon die reeds in Jerusalem woonde en die, hoewel hij, Aharon,  nooit een toernooi speelde, wellicht tot een van de beste schakers ooit heeft behoort. Uit de nagelaten documentatie is opgemaakt dat Aharon Weiner zijn achterneefje regelmatig van adviezen diende; de orthodoxe advocaat bleek, achteraf, een enorm schaakinzicht te hebben; had ook een uitgebreide bibliotheek aan schaakboeken die hij aan een Israëlisch museum heeft nagelaten: rnr Eliyahu Fasher schrijft daar over: “De heer Weiner is een unieke, of op zijn minst een zeer zeldzame figuur in de schaakwereld geweest; een liefhebber van het schaakspel die echter nooit het spel gespeeld heeft, nooit meedeed, in geen enkel toernooi en toch het inzicht van een Grootmeester had. Een van de onvoorziene nadelen van de revolutie van schaakprogramma’s is, dat het vandaag door middel van analyse moeilijk is te zeggen hoe goed hij als speler geweest zou zijn”.

Tijdens een Amsterdams toernooi loop ik Yohanan Afek tegen het lijf: een in de hoofdstad wonende en uit Israël afkomstige schaakmeester en raak tussen de partijen met hem aan de praat.  Enkele dagen eerder is van zijn hand, in  samenwerking met schaakmeester Hans Böhm, een schaakboek (wat anders…!) verschenen en tussen de zetten door vertel ik over de aangekochte notatieformulieren, laat ze zien en hij kijkt er verrast naar. Kan, als Israëliër, meteen de geschreven Hebreeuwse namen lezen en zegt met enige verrassing in z’n stem: “Weet, je. Zelf heb ik tegen alle vier geschaakt!” en aan de hand van zijn informatie doe ik nog meer ontdekkingen: de naam die op elk formulier vermeld staat, is inderdaad Porath, Josef Porath die enkele keren Israëlisch schaakkampioen is geweest en zijn tegenstanders waren op 11 oktober 1938 Ariah Mohiliver, een dag later Josef Dobkin en ná de beruchte nacht, op 13 november, Shlomo Smiltiner en dan. Dan vertelt hij mij nog iets dat de ontknoping vormt van een bijzondere geschiedenis. Terloops een opmerking welk op dat moment niet ten volle tot mij doordringt.

Eenmaal in het voormalige Britse mandaatgebied aangekomen meldt hij zich aan bij een schaakvereniging, de Palestine Chess Federation die door onder meer één van de spelers vermeld op één van de notatieblaadjes rond 1934, om precies te zijn op 30 juni, werd opgericht, Ariah Mohiliver, een twee jaar oudere Joodse speler en afkomstig uit het Poolse Białystok, dezelfde stad waar enkele decennia ervoor de ontwikkelaar van het Esperanto, Lejzer Zamenhof, het levenslicht zag. Maar als kind was Mohiliver reeds naar het Midden Oosten vertrokken waar hij op zeventienjarige leeftijd twee schaakproblemen in The Egyptian Post publiceerde en een eigen schaakblaadje: Ha’sachmat, begon. Hij bleef lange tijd, zeventig jaar (!) actief in de Israëlische schaakwereld; tot in de jaren negentig.
Ariah overleed in 1996, 92 jaar oud, in Jerusalem. 

Andere bronnen vermelden anders. In de avonduren ontvang in een e-meel (e-meel, dat ik steevast en hartstochtelijk met dubbel e en niet met ai schrijf) van Yohanan terwijl ik bij een plaatselijke inwoner van mijn dorp nog eens naar de namen laat kijken; iemand die kennis behoort te hebben van de Hebreeuwse schijftaal, een dominee en, niet onbelangrijk, met een achternaam niet onbekend in de schaakwereld, Messemaker. Op 24 mei 1847 richtte Christiaan Messemaker in Gouda vermoedelijk de eerste Nederlandse schaakvereniging onder de naam Vriendentrouw op, een vereniging die nog steeds bestaat en tegenwoordig onder de  naam, als eerbetoon aan de oprichter, Messemaker 1847 voortleeft. Messemaker, de dorps-ds. van mijn dorp die overigens geen familie van voornoemde schaker blijkt te zijn, bestudeert de blaadjes en geeft dezelfde namen. Inmiddels lees ik de e-meel van Yohanan die schrijft dat de geschreven partijen uiterst uniek zijn omdat ze niet voorkomen in de “Chess-base” waar zo ongeveer alle partijen van meesters en grootmeesters in werden opgeborgen. Nogmaals herhaalt hij de woorden die hij enkele dagen daarvoor tot mij sprak: Porath; zijn naam was vroeger Foerder. En dan ga ik verder graven.
Langdurig schuim en surf ik over het internet; tracht ook op andere wijze iets over de schaker te weten te komen. Alle bronnen schrijven dat Foerder in 1948, bij de oprichting van de staat Israël, zijn naam wijzigde in Porath, maar de drie notatieblaadjes vertellen een ander verhaal en langzamerhand vermoed ik de reden. Zijn aankomst in Palestina was officieel niet legaal en onder de naam Heinz Foerder zou zijn afkomst en wellicht naar het land waar hij vandaan kwam te herleiden zijn waardoor de mogelijkheid bestond teruggezonden, uitgezet te worden naar het land van herkomst –waar heb ik dat toch meer gehoord?  Terug naar Duitsland rond 1937;  voor een Jood geen aangenaam vooruitzicht, dus wisselden veel, vooral uit Duitsland afkomstige Joden, hun identiteit uit zelfbehoud.
Ondertussen gaan mijn gedachten terug naar die tijd: Terwijl er na die beruchte kristalnacht in Duitsland reeds maatregel op maatregel tegen de Joodse inwoners van kracht werden, spelen, ver weg in het Midden-Oosten, Porath en de anderen hun partijen en hoewel het nieuws niet zo flitsend en snel was als vandaag, zal het nieuws over de schaamteloze bejegening die hun volksgenoten dáár, elders, ten deel vielen, hun niet onberoerd gelaten hebben; wat zal er door hun heengegaan zijn als weer eens bitter nieuws uit Duitsland of Polen op de één of andere wijze tot hun kwam: wat geloofden ze, en, wat niet. Welke discussies; wat zou er allemaal waar en niet waar zijn. Inmiddels ging het schaken, met name voor Porath, voor de wind: Reeds na een jaar keerde hij terug naar Europa om, en wie nu terugkijkt: bijna bizar!, te spelen aan het zesde bord tijdens de schaakolympiade 1935 te Warschau. Twee jaar later, hij is dan 27, wordt hij schaakkampioen van Palestina en ook in 1940, als de oorlog in Europa reeds in volle gang is,  wint hij de eerste prijs. 

Ondertussen speelde ik de drie partijen na en gaf de eerste, Porath- Mohiliver, aan een tijdgenoot van de twee spelers, aan professor dr. J.W. van Hulst, 103 jaar oud met het vriendelijke verzoek er een beschouwing aan te wagen: korte tijd later ontving ik een briefje, handgeschreven, met drie korte x-jes onder elkaar en daarachter Amsterdam en getekend met “Johan”, daartussen de analyse, ook weer, zet voor zet, handgeschreven: en hier en daar een opmerking. Opeens gaat een oude partij weer leven, en met de partij de twee schakers.

Dinsdag, 11 oktober 1938.  Yosef Porath  tegen Ariah Mohiliver, commentaar professor dr. J.W. van Hulst:
1:   c4   Pf6     2:    Pc3   d5   3:   c x d   Pxd5  4:      g3  g6 5:    Lg2  Le6 Een                                wonderlijke afsluiting van de e-lijn. 6:   Pf3  Pxc3  deze zet helpt wit aan een sterk centrum. 7:    b x c   Ld5  8:    Da4+     Lc6   na acht zetten drie maal met hetzelfde stuk….  9:   Db3  Lg7 10   h4    wit deed beter eerst z’n ontwikkeling te voltooien en dan aanvallen.  10……………Dd5                                11:  h5  Dxb3    helpt wit  z’n pionnenketen te versterken. 12:   axD  Pd7                                     13:   Ph4   Lxg2   een zinloze zet….. 14:  Pxg2  Pc5 15:  Tb1  Pe4                         16:    g4  o-o-o   17:    f3  Pd6   18:   d4  Pb5  19:   Ld2  g5  20:   h6  Lh8                                      21:    e4 Thg8   22:    e5  Lh8 23:   Pe3 e6  24:    Pf1  c5  25:  Th5  cxd
26:    Lxg5 Td5 27:   cxd  Pxd4  28:   f4  Pf3+   29:   Ke2 Pxg5 30:   Pe3 Tc5
 31:   Txg5  De professor plaatst hier een uitroepteken! Txg5  32:  fxg5 Lxe5.
Het is niet te ontkennen dat beide partijen heel aardig gecombineerd hebben, ze hebben goed berekend dat het evenwicht bewaard is. De laatste tien zetten zijn zeker de boeiendste van de partij. 
 33:   Tf1  Tc7 34:   Pc4  Lh2  35:  Tf2  b5 36:   Pa3  Ld6  37:  Pxb5 Tc2+
 38:   Kf3 Txf2  39:   Kxf2   Lc5+   40:  Kf3  Kd7 41:   Pc3 Ld4 42:  Pe4  Kc6
43:  Pf6  Lxf6 44:   gxf   a5 45:  g5  Kd6 46:  Ke4  e5 47:  Kd3  Kd7
48:  Ke3  Kd6 49:  Kd3  Kd7 en de partij eindigde in remise: Beide spelers kunnen geen kant meer op. Wie op winst gaat spelen, verliest en de partij toonde een boeiend middenspel.

Op het internet vind ik enkele foto’s van Porath, van toen hij jong was en nog één van later datum en ik kijk naar hem. Kijk hem in de ogen, stel mij zijn stem voor: niet alleen zijn schaakkwaliteiten interesseren mij, maar ook zijn geschiedenis, zijn verleden: hoe hij was en dacht tijdens zijn jeugd in Breslau.





Onderwijl zoek ik verder en dan: opeens worden nog wat schaakpartijen op internet aangeboden; door een aanbieder uit Israël en uiteraard: ik bied, bied op twee, zoals ze dat oneerbiedig noemen, objecten, op notatieformulieren, nu twee uit 1928 en twee anderen uit 1931. Na enkele weken zijn ze in mijn bezit en ontdek dat de twee uit 1931 gespeeld zijn op de Breslauer Schachverein Anderssen; beide tegen Gottlieb Manchate. De twee partijen uit 1928 tegen ene Kramer en gezien de eenvoud van het formulier gespeeld bij zijn eigen club.










In het jaar 1939 reisde Porath naar Buenos Aires waar hij wederom voor Palestina deelnam aan de Schaakolympiade en hoewel hij reeds overal zijn nieuwe naam gebruikte, deed hij dit nog, om onduidelijke redenen, onder zijn oude naam  Foerder mee: ontving een gouden medaille voor zijn individuele prestatie aldaar en kwam spelers tegen als Najdorf die op dat moment voor Polen uitkwam. Najdorf, ook Joods, keerde na afloop van het toernooi niet terug naar het inmiddels bezette Polen:  hij verloor zijn vrouw, kinderen, eigenlijk zijn hele familie in de holocaust terwijl hij als schaker in Zuid-Amerika overleefde en achterbleef.

Tot zover de geschiedenis tot in de oorlog. Na de oprichting van de staat Israël werd Porath vier keer landskampioen, ontving de internationale schaakmeestertitel en speelde in vele olympische toernooien waaronder in 1964 in Amsterdam en op donderdag 19 november tegen Nederland waar hij en zijn team met 3-1 verloor.



 


Inmiddels kwam ik in bezit van totaal zeven partijen waarvan ik er thans eentje laat volgen, de eerste partij uit 1928 die ik het meest aantrekkelijk vond, de partij, toen nog, Foerder-Kramer, gespeeld op 15 juli 1928,. Er boven schreef hij, in ’t Duits: Trainings Wettkampf:
1:  d4    d5  2:  c4   e5 , een zet waarvan ik ooit leerde dat dit het Albins tegengambiet is.  Of destijds de spelers dat zelf beseften, er weet van hadden, is mij onbekend.  Er volgde:  3:  dxe   d4  4: Pf3  Pc6   5:  a3   Lf5  6: e3   d3     7:  Pc3   Lg4  8:  Dxd3 Lxf3  9:  gxf    Dxd3  10:  LxD  Pxe5  11: Le2  o-o-o    12: f4   Pc6  13: b4  Le7  14:  Lb2   Pf6  15:  Tg1  Tg8  16:  Td1  Pe8  17:  TxT   LxT  18:  Pd5   Pe7  19:  Lg4+  Kb8  20:  Ld7   Pd6  21:  Txg7  TxT  22: LxT    Pxc4  23:  Pf6   Pxa3  24  h4     Pc2+  25:  Kd2   Pxb4  26:  h5    c6  27:  Pxh7  Pd5  28:  Le5+   Lc7  29:  h6  Pb6  30:  LxL+  KxL  31:  Lf8   en zwart gaf zich gewonnen; een boeiende partij dat laat zien hoe de jonge Foerder reeds over een bijzonder schaakinzicht beschikte en wie daarbij in ogenschouw neemt dat destijds schakers het moesten doen zonder de kennis van nu, zonder de informatie van de vele schaakboeken (Euwe had nog geen letter over schaken geschreven) komt onder de indruk van zijn talent.

Zoveel jaren later stel ik mezelf vragen waarvan ik besef er nooit antwoord op te krijgen: Porath vertrok uit Breslau, keerde en nimmer weer en via Riga kwam hij in het toenmalige Engelse Mandaatgebied Palestina terecht. Misschien zijn ze hem nagestuurd, wat me onwaarschijnlijk lijkt, maar hoogstwaarschijnlijk is dat hij de hele reis altijd zijn oude notatiebiljetten meenam als waren het zijn gedichten, zijn composisites ie hij zijn hele leven bewaarde (hoeveel schakers bewaren al hun/haar partijen, ook die uit de jeugd?) en, nog merkwaardiger: hoe kwamen ze plotseling terecht op een internationale veiling? Met enige schroom betast ik ze; lees het eigen handschrift van een overledene, het doet me wat, vooral de omstandigheden waarin de partij genoteerd werd, die tegenstrijdige omstandigheden ver buiten de schaakwereld van het Tel-Aviv van toen om!

En bij het zien van de velletjes stel ik me de gesprekken voor die zich boven het notatiebiljet uitgesproken zijn, de gesprekken voor de partij, tijdens en na afloop; fantaseer een weinig terwijl langzaam maar zeker de tijd vaag terugkeert; zie contouren van gezichten boven de borden opdoemen.  Eerst een praatje, wellicht onder het drinken van koffie, met Mohiliver over die merkwaardige Engelsen; en hoe steeds meer spanning tussen de Arabieren voelbaar werd; dan wegdromen in de partij gespeeld in een vermoedelijk kale zaal met slechts een enkel naakt peertje aan het plafond. In de verte een krakende radio. Misschien een radio; zeker geen televisie! Buiten schemerdonker terwijl een zwoele middellandse zeewind de rommelige stad binnenwaait in de tijd dat de druivenoogst net voorbij is; misschien permitteerde men zichzelf een biertje, een weinig koel gehouden door het diep in een kelder te bewaren.

En dan die dag erna als hij speelt tegen “dokter” Joseph Dobkin, scheikundige, een uit Rusland afkomstige leeftijdgenoot, ook een talent die dertig jaar later,  in 1967, nog remise zou spelen tegen Karpov. Die dinsdag, elf oktober, als onder het schaken de spelers enkele ogenblikken stilstaan bij de zonet mislukte moordaanslag op de Edward Roach en  woensdag de twaalfde, 1938, wanneer het nieuws over de Spaanse burgeroorlog actueler is dan wat zich op de achtergrond in Duitsland afspeelde en het gekonkel tussen Tsjechië en Hongarije over Roethenië meer aandacht krijgt in de media dan wat zich binnen afzienbare tijd af gaat spelen in Centraal Europa en als tussen de zetten door de acht punten van het Mohammadaanse congres te Caïro, ter verwerping van de Balfourverklaring, worden besproken. Als een onderlinge verontwaardiging wordt uitgesproken over de Italiaanse maatregel die die dag werd afgekondigd dat in Italië geen nieuwe winkels of andere zaken meer door Joden mochten worden geopend.  
Bijna een maand speelt hij niet, althans, dat blijkt uit de nummering van de notatieformulieren.  Waarom lijkt vooralsnog onbekend, maar tijdens de derde partij, op zondag 13 november tegen de zes jaar jongere Shlomo Smiltiner, toen de scherven van de beruchte nacht nog naklonken en het wrange nieuws dat inmiddels een groot aantal Joden naar de Duits-Poolse grens gedeporteerd werden en vervolgens niet in Polen werden toegelaten zal niet onbesproken zijn gebleven: mensen wekenlang onder de meest erbarmelijke omstandigheden vast op de grens omdat ook terug naar Duitsland voor hen verboden werd. Wat en hoeveel hebben ze ervan geweten, gehoord en gevoeld! Ongetwijfeld zal dat een bijzonder impact op de spelers hebben gehad. Hadden de meesten wellicht nog familie, daar, in dat grimmige deel van Europa waar zo ontzetten veel onheil voor het Oude Volk in het verschiet lag?

Ruim zeventig jaar geleden en ik heb een poging gewaagd.  Slechts een poging, meer niet, want verder dan een vage schaduw kom ik toch niet. ’T is slechts een levend houden van een reeds wegstervende echo van een bijzondere tijd, het even trachten laten herleven van de schaker met twee namen die eigenhandig op de notatievelletjes zijn partijen noteerde; Josef Porath en Heinz Foerder.

Het was net nadat ik was geboren; een kleine drie maanden daarna als in 1952 de schaakolympiade in Helsinki wordt gehouden; Oost-Duitsland en Israël nemen ook deel aan de strijd en voor de D.D.R. zit aan het eerste bord Berthold Koch; schuin tegenover hem, op bord twee, verschijnt Josef Porath, inmiddels 43 jaar oud,  voor Israël; de wedstrijd begint, maar als het duel halverwege is lopen beide spelers, omdat ze wachten op de zet van de tegenstander, even langs de andere borden en komen elkaar zo en-passant even tegen.  Berthold vermoedt iets, wenkt Porath en fluistert onhoorbaar voor de anderen: “Kennen wir uns nicht von irgendwoher?" en er verschijnt een geheimzinnige glimlach op het gezicht van Porath die evenzo zacht terugfluistert: “Aber natürlich!” waarop Berthold vragend de wenkbrauwen optrekt en Porath even met een verbaasde blik aankijkt. En op die wenken fluistert Porath verder: “Swinemünde, 1931”, maar nog begrijpt de Duitser het niet.  Porath loopt, om de anderen niet te storen, wat verder van de borden af terwijl Koch hem nieuwsgierig volgt en dan vervolgt Porath, nog steeds glimlachend en met wat hoorbare ironie in de stem: “Haben Sie etwa die Deutsche Meisterschaft 1931 in Swinemünde vergessen? Damals hieß ich noch Foerder!" en beent naar zijn bord terug waar inmiddels werd gezet, Berthold achterlatend in totale ontgoocheling omdat zo de  Berlijnse schaakgrootmeester er aan herinnert werd hoe hij destijds zo smadelijk van hem verloor.  En ook ditmaal liep het niet goed af: Israël won het onderlinge duel met 3-1.


Aldus, een schaakstudie van ome Willem.