Zaterdag had ik Sète verlaten in zuidelijke richting; bij zonopkomst over de landengte die de Lagune de Thau van de Middellandse Zee scheidt;
een eenzame duik in zee vanaf een totaal verlaten strand, langs Cap d' Age en Beziers, over Port Leucate naar Perpignan, Le Boulou en dan de berggrens over, Catalunia, het land in dat Nederland in vervlogen tijden zo naargeestig heeft benard, de tijden van Fillips de Tweede en Willem van Oranje, van Katholieken contra Protestanten; in deze streken nog lang nageijld, tot begin jaren zeventig van de vorige eeuw onder Generaal Franco toen protestant zijn nog steeds bij wet verboden was.
Pedrosa, een parkeerplaats aan de rand van Figueres waar ooit, eigenlijk nauwelijks vijftien jaar geleden, tientallen Nederlanders het weekeinde overstonden; dit keer bleek ik de enige. Uit West-Europa nog een Duitser, en verder Roemenen, Bul- en Hongaaren; het aan de parkeerplaats verbonden restaurant gaf een trieste aanblik: leeg, geen enkele oosterling die zich een tien euro kostende maaltijd kon permitteren: de aanblik van de lege, aluminium stoeltjes deed me denken aan een schilderij van een even verderop gewoond hebbende excentriek.
Golven deed de zee, onstuimig, terwijl rond het voor toeristen bestemde kustplaatsje zich zowel een wiellerronde als een marathon afspeelde; op het brede strand in de Baai van Rosas was weinig volk op de been; een strove uit Mozart's Il Sogno di Scipio, waar over schuimbekkende golven wordt gezongen, (Biancheggia in mar lo scoglio) kwam in mij op en ik bedacht; "Hier, hier ongeveer moet het dan geweest zijn", zomer 1961, toen ik op de achterbank van een Ford Anglia Perfect, XG-36-93, naar hier werd vervoerd; mijn enkele jaren geleden overleden broer, die toen al kon rijden, was ook nog daarbij.
Die excentriek uit Figueres was toen al bekend aan 't worden; al vroeg trokken zijn schilderijen mijn aandacht; de spaceolifanten op enge, hoge en dunne poten, merkwaardige vormen waar techniek en natuur op onnavolgbare wijze werden samengebald, droom en (on)werkelijkheid vervaardigd door de met krulpuntsnor uitgedoste tovenaar; religieuze taferelen: het avondmaal, de kruisiging waar iets beangstigends, ja, wellicht een subtile bespotting in werd opgenomen werd; het stijgerende paard, afbeeldingen, schilderijen die de secure kijker met huiver vervullen moeten.
Terug vanaf de kust nog eenmaal het stadje op, naar daar, waar het eigenzinnige museum staat: nooit ga ik er naar binnen, nooit; alleen al omdat iedereen zonodig moet. Op de steenroodrode muren een reeks witte reuzeneieren; er omheen allerlei winkeltjes die een oneindige hoeveelheid prullaria met betrekking tot de in 1989 overleden bewoner van 't museum aan de man/vrouw trachten kwijt te raken; posters van de brandende giraffe, het uiteengevallen verlangen, de baardvis.
Nog even bewonder ik de vissersvrouw, en daarna trap ik verder, nu eindelijk met de tramontana in de rug die ik de hele dag zo vermetel tegen had: Dali's kunstwerken zijn verbijsterend, Dali's schilderijen ogen goed.
Duivelsgoed.
Aldus schreef ome Willem.
') De oudere broer van Salvador heette eveneens Salvador en werd rond 1901 geboren, maar overleed enkele maanden voor de geboorte van de in 1904 geboren Salvador de tweede.
---