Hoeveel mensen hebben mijn site bekeken?

zondag 15 december 2013

De dagvlucht.

Het zijn de dagen, vooral de dagen, ze vliegen, als wolven in de avond, onstuitbaar als een oostenwind, zelfs stilstaand reizen dagen dag en nacht voort, snel als de geminiden: de ster verschijnt en verdwijnt, zo lijkt, tegelijk; reizen wij in tijd, of reizen we achter haar aan?

Die morgen, nu ruim duizend kilometer terug, even voor Poggibonsi; nevel, mist en donker, maar moedig ging ik met de loden vracht op weg voor een dag, een hele dag rossend en crossend, met het groene rolhok, door het Toscaanse berggebied. Het daglicht brak, toen ik Sienna naderde, door de dichte mist, sloeg de weg op naar Arezzo en naderde van lieverlee het eerste adres, een tiental kilometers achter Castelnuovo Berardenga, twee keer een meer dan haakse afslag hetgeen niet ging. Dus doorrijden, ergens keren, één keer na vijf kilometer, dan weer terug zodat de bocht aan de goede kant kwam te liggen; hellingen van meer dan 12 procent, de oude daf leefde zich voortreffelijk uit, met 10 naar boven en ik hoorde de diesel de tank uit gieren; inmiddels opende zich het mistgordijn een weinig en om mij heen bos, afgewisseld door steile wijngaarden en hellingen vol op rij staande olijfbomen; op een vrachtwagenbrede weg ontdekte ik het laadadres, hoog boven, verscholen in de mist en er leidde een zandweg naartoe, aan het begin een scherpe, schuinliggende bocht. Onder aan het zandpad bleef ik staan; als ik met de loden lading halverwege zou kantelen; kraanwagens konden hier niet komen, schatte ik. 200 meter hoog, ongeveer, de Azienda, de weg er naartoe vijf- á zeshonderd meter en na ampel overleg met de inmiddels naar beneden gekomen hoogtebewoner zou hij die ene pallet met een grondverzetmachine de berg afrijden. Gelukkig, dan had ik het avontuur dus niet voor niets gemaakt en zo rond half tien vetrok ik, terug, de steile bergen op, en af, de te scherpe hoeken om, naar de volgende klant, een oude, hoog op een berg gelegen, vestingstad, ooit met Sienna voor korte tijd een zelfstandig staatje geweest, Montalcino, bekend, beroemd zelfs voor zijn -te- dure wijn, Brunello, gemaakt van gelijknamige druiven, kloon van de Sangiovesedruiven. De weg er naar toe, hoe hoger ik kwam, hoe dichter de mist, een helling van zes, zeven kilometer en ik kroop, meer dan rijdend, naar boven, en eenmaal boven, klatere zonneschijn en uitzicht over een oneindig wolkendek waar hier en daar een gene heuveltop bovenuit stak. Half twaalf inmiddels, bij een koffietent naar het adres gevraagd, een wijnboer, maar volgens de ondervraagden kon ik er niet komen en toch, via allerlei omwegen kwam ik terecht, halverwege een afdaling, bij een collega-wijnboer en zou, ook hij, de pallet naar mij toebrengen.

De mist, reizende mist, bewoog, het ene moment wachtte ik in behagelijke zonneschijn, het andere moment werd ik in nevelen gerold, zag geen honderd meter ver meer, wachtte een kwartier, een half uur, een uur. Toen verscheen de boer, met een chevy-van, achterop de pallet, druk pratend en gebarend, hip gekleed, te hip voor een boer, in de laatste Italiaanse mode, zo leek, en uiterst onhandig met de documenten, nodig voor wijnvervoer; hij had er duidelijk geen kaas van gegeten. Al met al; ook na deze belevenis vertrok ik, rond één uur, naar de zuidelijk kant van de versting, nog even hoger, ja, flink hoger en daar, naar het zuid- zuidwesten, na het overkomen van de 700 meter hoge top, opeens geen mist meer, een adembenemend uitzicht over de in cultuur gebrachte aarde en ik voelde mijn hart weer vreugdedansen; het eeuwige in mij herkende het, al waren het maar flarden: zó was het in 't begin, voordat al het rusteloze reizen begon.

Traag daalde ik af, langs Saint Angelo in Colle, af naar het bijna heilige dal van de Orcia en, eenmaal aangekomen, volgde ik haar stroomafwaarts tot voorbij waar ze in de Ombrone opgaat, aldaar sloeg ik af, wederom omhoog, vooralsnog eerst naar Sasso d' Ombrone, en daarna hoger, steeds hoger. De meter gaf meer dan drie en een halve liter verbruik per kilometer aan, de dorstige Daf gierde onverdroten door, langs vele, vele bruinbebladerde eiken, en weer de vergezichten, alsof juist hier, voor even, de hemel langs was geweest, voorbij Poggi di Sasso, een landweg op, een grindweg langs een helse afgrond en dáár, aan het einde van de weg, een plateau waar ik net nog draaien kon, draaien met vrees en beven, want tweederde van het plateau was omringd door een steile afgrond; tegenover mij serene bergen, hier en daar een stadje gebouwd en alleen met louter eerbied kon ik het gade slaan. Daar stonden we dan, Daf en ik, met bijna veertig ton, aan het einde van een afgelegen, hoge, Toscaanse berg; de boer had inmiddels lucht gekregen van mijn komst; het laden ging vlot, vlotter dan de eerste twee. Het was drie uur in de middag en er restte mij nog één adres: werd het vrijdag, of, werd dat maandag!

Terug de enge landweg af, de stijlten, de nauwe bocht in 't stadje, de lange smalle brug over de Ombrone; niet lang daarna reed ik over de slecht geplaveide, maar brede weg richting Grosseto, daarna rechts af, de kant van Livorno op, zag ik de dalende zon Elba nog liggen, jonge herinneringen kwamen boven, Piombino en San Vincenzo, vlak daarna sloeg ik af en niet lang daarna vond ik, zowaar, in een loods op het industrieterrein van Castagneto Carducci, het laadadres, het laatste laadadres, het laatste stukje lading en toen dat er in zat, kon ik huiswaarts keren.

Het was zomers geweest, soms over de achttien graden, maar anders zomers, laaghangende zonneschijn, kale, rustende velden, andere geuren, in de avond van brandend houtvuur; het donker sloeg weer toe en weldra had ik een ontmoeting met Guiseppe en zijn dochter Lisa, Vada, ik parkeerde er en moeders maakte iets lekkers voor me, lekkers met veel peper en knoflook; vroeg ging ik slapen.

Het zal drie uur geweest zijn; ik staarde de heldere lucht in, zocht Jupiter, dacht aan Sangiovese, bloed van Jupiter, toen ik de ietwat rode planeet vond, al reizende op de Voerman tussen Orion en Tweeling, noord-oostenlijk, huiverde van het nachtgezicht, van lichtflitsen der eeuwigheid, aanvallende Geminiden, sneller dan jachtpanters, vallend gesternte, zelfs de maan schrok zich weg en de aarde. Ook de aarde trekt het zich het aan.

Rond zevenen vertrok ik weer, ook mijn reis ging verder, en in de vroege morgen zwierf mijn blik in het opkomend morgenlicht over de immense zee toen ik even voor Livorno langs de kust reed, Pisa volgde, de weg op naar Genova en nog enkele keren blikten we over zee, wellicht de laatste keer dit jaar, de laatste keer voor de trouwe Daf. Toen sloeg ik af, de hoogte in, de Ligurische Alpen over, Serravalle, waar ik Italiaanse heerlijkheden kocht, Allessandria, Vercelli en Aosta, en omdat ik zaterdagmiddag geen document, nodig voor Zwitserland, meer maken kon, verder door. Frankrijk in, Frankrijk, waar het alweer avond was. Cluses, "Sluis", bij Nantua, wist en vond ik een uitstekende plek, een plaats voor de zondag waarop niet gesnort mag worden.

Maar ook die dag zal als een haas voorbij gaan, zoals alles, alles voorbij gaat.

Bijna alles.

Kijk goed om je heen, handenwringend, je zult verbaasd, verbijsterd zijn, in 't leven gebeurt het, uitzonderlijker nog dan de vergezichten die ik zag, en je gelooft het niet als het je niet wordt verteld, zomaar, in het voorbijgaan, tijdens ieders eigen reis, wij, als sterren, gevallen uit de Gemini

Aldus schreef ome Willem.

---