Angstige ogen kijken mij aan.
Vanzelfsprekend....
Het mensenbestaan is een bestaan van open vizier. Elkaar aankijken, de gezichtsuitdrukking dat boekdelen spreken kan.
Opeens is er werkelijk een probleem, al lijkt het minuscuul.
Hoe ziet u mij; hoe ziet u zichzelf, hoe kijk ik naar een ander?
Uitgeademde lucht dat, al is het voor een deel, weer wordt ingeademd, bevat minder zuurstof.
Wordt deze lucht wederom ingeademd; steeds minder zuurstof bereikt de longen, het bloed, onze levensader.
Het verzuurd en door de steeds meer zuurstofarmere lucht grijpt de natuurlijke psyche toe; het wil meer zuurstof want het weet: Zonder zuurstof geen leven, de geest wordt angstig.
Zuur bloed, bacillen verblijden zich en vallen aan; ontstekingen spelen op en maakt het individu nog angstiger en onzeker.
Nogmaals kijk ik de angstige grote ogen aan. Oh mens, hoe heeft u zichzelf zó onteert!
Steeds groter, de angstblik...
Onder de ogen word het menselijk gelaat bedekt met wit of blauw; onzichtbaar geworden, door een gedrogeerde veiligheidsgedachte.
Hemeltergend. Ronduit!
Mensen als brokstukken.
Men hoest als ik schrijf en men meent dat hun hoesten een weerwoord is tegen de wereldstormen. En ik?
Wellicht verberg ik mij als iemand die goud heeft ingeslikt en men mij wenst open te snijden.
Oh vermolmde, gekapte, verdorde zielen; hoe kan uw afgunst mijn geluk verdragen?
Eenzaamheid, vlucht voor de zieke, of eenzaamheid, vlucht van de zieke.
Ruiken we niet reeds de slachthuizen van de angstige geest?
Walmt het land niet reeds van de stank van vermoorde angst? Van droefgeest?
Angstige ogen, deze tijd heeft zijn eigen noodlot. Een vuurkolom dewelke voorafgaat aan de Grote Middag.
Alleen diegene die weet waartoe en waarnaar hij -of zij- vaart, weet, welke wind hem goedgunstig is.
Onteerde mensen, alleen de ogen nog zichtbaar, monddood en willoos, slachtoffer van leugen en bedrog. Welke afzichtelijke dwaling heeft voor jullie gestreden?
Angst als norm, absurd als normaal.
Aldus schreef ome Willem