De wereld werd in tweeën verdeeld. Ooit, ooit was de wereld één, een wereld directe betrekkingen tot alles om ons heen.
Een wereld, een aarde die beantwoordde aan ons bestaan, ons transcendente bestaan, gericht op het hogere, het hogere.
Helaas, helaas!
De tijden sleepten zich voort en denkers veranderde ons denken; het spleet de wereld in twee delen.
Twee delen, twee afzonderlijkheden, met verstrekkende gevolgen; ik kijk naar buiten en een onweerswolk nadert.
We maakten een verdeling zonder het zelf te begrijpen, te weten.
Twee werelden; de wereld van het subject enerzijds en de wereld van de objecten anderzijds.
Voorstellingen worden door objecten gevangen. Het onweder vangt aan; een bliksemschicht spijkert door de lucht; een zacht gerommel volgt even erna.
Al ons denken is een denken van het subject naar het object toe; zoals een zeeman op zee die de weg vindt met behulp van denkbeeldige meridianen en parallellen, alzo vindt de moderne mens door zijn voorstellingen van de objecten zijn weg die hij of zij de dingen oplegt.
Maar de voorstelling die wij de objecten opleggen heeft niets meer met het wezen ervan te maken: Niets meer!
Alles wordt tot object van subjectieve voorstelling en zo tot ding en het kenmerkende daarvan is dat ze niet meer menselijk, maar specifiek onmenselijk is.
Ooit, toen de wereld nog één was, leefden we in een onmiddellijke betrekking tot onze omgeving.
Het onweer wat ik zie, de rollende donder; wie herkent nog het magische, en mystieke, ja, het mysterie?
Het waait, de bomen krommen zich en regen valt; alweer een flits, de lucht rumoert, Donar hamert lustig om zich heen, maar onze subject-object-relatie heeft het alles gereduceerd tot voorstelling, zeker niets meer en niet minder.
Mephistopheles heeft Apollo's plaats ingenomen; zelfs de mens is verworden tot ding.
Het directe werd indirect; wit moet opeens zwart zijn; het absurde normaal.
De nieuwe leer; de mens vervangen.
Aldus schreef ome Willem.