Torenhoog; na veld h7, het weideveld van één van de
twee zwarte paarden waar regelmatig de zwarte koning een tijd lang zijn
toevlucht zoekt, ligt het laatste veld, h8.
Naast veld g8, ook synoniem voor het ganzenbordveld (63!), volgt de
laatste van de vier hoekvelden vanwaar men via de vier torens alle velden, dus de gehele wereld, kan
overzien en begrijpen dat de aarde allerminst een bol is zoals merkwaardig
genoeg door zo vele hoogmoedige, vulgaire, dwaze en bekrompen geesten wordt
beweerd; zoals men tracht zoveel lege wetenschap in de menselijk geest te
pompen.
Vanaf de vier hoeken, dus ook vanaf veld h8
doorzoekt men, overziet men, en mist op zijn tijd de juiste voortzetting; wordt
soms het nagestreefde doel gemist; achter de toren, achter veld h8 niets dan
leegte; duisternis, en plaats voor dimensies waarvan wij geen flauw benul
hebben.
Het één volgt op ’t ander; in één jaar gewaaierd
over vierenzestig velden; voor de achttiende mei; in de maand van het 450-ste
jaar van de onsterfelijke Monteverdi; angstvallig dicht staat de Spica bij Jupiter; laag
in’t zuiden, laat in de nacht was de
samenzwering tussen Saturnus en de maan; nog enkele weken en de zon zal de
kreeft raken en zijn halfjaarlijkse reis naar de steenbok weer beginnen en
vanuit de toren vanaf veld h8 is ’t allemaal goed waarneembaar; inmiddels suist
een komeet het luchtruim binnen en een achtergebleven herfstblad ritselt over ’t
net geschoren gras.
Een onweersbui; een ferme regenvlaag; een
groentekraam met aardbeien van de koude grond, fris en rood; loper, pionnen en
andere stukken gorden zich aan; de strijd gaat weldra beginnen; reeds is veld
h8 leeg achter gelaten en doolt de toren over de lijnen en rijen: veld h8 blijft
regelmatig lang onbezet; doelbewust.
Is dit het laatste?
Droef draai ik mij om en kijk terug; even, even maar terwijl natte
hemeldruppels mijn aangezicht en die van ’t bord strelen; een caleidoscoop van
zwart en wit; inmiddels trachtte, honderd jaar tevoren, Philippe Pétain,
muitende Franse soldaten met zachte hand in het gareel te krijgen; de Grote Oorlog
zou nog ruim een jaar voortduren; hoofdschuddend staar ik over ’t bijna lege
bord en zie de laatste hoek; achtergebleven en verlaten, nog steeds, veld h8. Vierenzestig
velden voorbij; voor immer.
Alle raadsels ontrafeld? Nee, onmogelijk. De uiterste duisternis
rondom het bord is te afschrikwekkend en met een blijde heimwee roept een
argeloze toekomst mij; naar mate je de eigen slavernij onderkent, wordt de
werkelijke vrijheid afgedwongen; een bal op het Comomeer; het inzicht van Kirilov; techniek en
wetenschap, moderne wetenschap als de zang van Sirene, scheep gegaan, het land
verlaten, ja, de ons achterliggende horizon vernietigd; ik wend het hoofd terug
van ’t omkijken en weet dat de klippen niet ver meer zijn; niet in staat tot
zelfanalyse en meegesleept door trots, wegzakkend in een grondloos moeras.
Dan, opeens, ergens vanuit een uithoek van ’t bord,
hoorngeschal: Wolfgang en Ludwig, onnavolgbare triolen en strofen en het nog
jonge groen wordt met een dun goudlaagje overdekt: ook de aardbeien op de groente kraam. De zon breekt door; dwars
door de milde regen en er kleurt een schitterende boog van a1 tot h8; van het eerste
tot het laatste hoekveld; tot voorbij de laatste steg. Intens dankbaar en gelukkig tik ik nog wat
laatste letters; de laatste letters dit jaar.
Aldus schreef ome Willem