En omdat ik toch niet voor de middag lossen kon, ondernam ik een fikse fietstocht, mijn eerste echte dit jaar; nog wel fris, maar door een langzaam warmer wordende zon steeds aangenamer en al ras doolde ik door de voornamelijk vaalwit gepleisterde huizen, gevolg van een kennelijke gemeenteverordening; de stad moet, vanaf een afstand, een witte indruk wekken; neemt niet weg dat midden in de oude centrum andere kleuren te zien zijn; prachtige oude panden in een stijl zoals vaak te zien is in de Elzas: stevige houten, bijna zwartgekeurde geraamten met daartussen rood of okerkleurig metselwerk; op de markt kocht ik een stukje sterkgeurende geitenkaas en opeens viel het me op. Door de straten die voorzien waren van tramrail reed regelmatig een tram, maar ik ontdenkte fietsenderwijs dat de bovenleiding ontbrak; midden tussen de rail was echter een lange strook zichtbaar, stukken metaal van circa een halve meter, onderbroken door stukjes materiaal dat ik niet thuis kon brengen. Onmogelijk, zo dacht ik eerst, kon dat de vervanging van de bovenleiding zijn, want dan zouden dagelijks enkele niet al te oppassende voetgangers worden geëlektrocuteerd, maar een Toursenaar wist mij te vertellen dat een ingenieus systeem er voor zorgde dat alleen hoogspanning op die delen van de grondgeleiders komt te staan die zich onder de tram bevinden zodat de trams, nog wel voorzien van bovenleidingbeugels, zich zonder bovenleiding voortbewegen.
Na de markt en de oude binnenstad verlustigde ik mijn oog aan de schoonheid van de Loire; langzaam, gelijk de opkomst van een dageraad, kleurt alles groener; ook aan de oever van de onstuimige rivier die de vele voeten van de oude brug omkolkten en ik fietste zo tussen op barsten staande boomknoppen door, langs prachtige treurwilgen reeds voorzien van ragfijn groen, langs rose en gele bloesem; ontspruitende beverbomen; magnolia's en langs de enorme, tweetorige imposante kathedraal waarnaast een tuin met een enorme Libanese ceder, geplant in 1804 met inmiddels een takomvang van ongeveer zeshonderd vierkante meters en na een twee uur durende rondrit bezocht ik het oude kopstation; een prachtig oud gebouw; stapte van 't rijwiel en kuierde er naar binnen waar eerst mijn oog viel op de tegeltjes: aan de stationswand waren tegeltjes als schilderijen ingemetseld in grote rechthoeken en waar een bekend kasteel of bekend dorp op het geheel "getekend" was. Dan opeens; aan de zijkant van één van de eindige sporen, niet ver van de stootbuffer, een piano in de grote hal en daarboven in 't Frans een bord met de mededeling dat iedereen die wil de tonen mag bedienen; dat liet ik mij natuurlijk niet ontnemen; zette de fiets op de standaard en begon te pingelen en in korte tijd had ik de aandacht van enkele bezoekers getrokken die mij, al dan niet stiekum, met de telefoon kiekten waarbij de op de standaard staande fiets als achtergronddecor diende en nadat ik het voor Fransen onbekende Wilhelmus had gespeeld, stond ik op, maakte een verlegen buiging en dook snel het nevenstaande stationscafé binnen voor een sterke koffie. Inmiddels vorderde de morgen, kwam langs het standbeeld van de even ten zuiden van Tours geboren Descartes, (La Haye de Tours, toen, en tegenwoordig Descartes) die ik al trappend groette en reed terug naar de groene Daf; fiets achterin en op naar 't losadres waar het zelfs in de middag niet erg vlot ging; alsof ik op koninklijke audiëntie was: rond vier uur had men tijd voor me.
Allang blij dat ik van de lading af was, volgde ik aan het einde van de middag de Cher in oostelijke richting, langs Bleré en Montrichard en daar voorbij, aan de noordoever en tussen wat heuvels een eerste laadadresje dat ik nog wist mee te krijgen; toen terug, de stroom weer af, weer langs Tours dat aan, behoudens de Loire, ook de Cher ligt welke laatste niet ver na de witte stad opgaat in de eerste; stug kachelde ik verder, langs Chinon richting Cholet, alsnog twee uren en in die tijd was ik getuigen van een prachtige zonsondergang, in die tijd rolde ik van 't oostelijke halfrond de westelijke binnen vanuitgaande van een ronde bol, maar ook deze keer maakte ernstige twijfel zich van mij meester: onzin die bol terwijl ik een enorme wolkkolom volgde, zoals ooit het oude volk in de woestijn.
Rond negenen vond ik het welletjes; de inmiddels weer half geworden maan prijkte helder aan de lucht, daarnevens sterren en planeten en 't werd weer koud, ijzig houd en nachtvorst lag op de loer; en voor ik slapen ga mijmer ik nog wat na, al luisterd naar pianospel van de opgezette CD, spel dat ik die morgen zelf op de piano trachtte te spelen. Van vóór Wagner, uiteraard.
Aldus schreef ome Willem.
Verzonden door ome Willem