Maar toen ik de Europese wegen onveilig ging maken, waren dit de twee echte Franse hoofdwegen; Lyon-Marseille, Parijs-Lyon, met Lille-Parijs en nog enkele korte stukken zo ongeveer de enige snelwegen die het land rijk was, de A-7, Lyon-Marseille, kwam begin jaren '70, de A-6 eind jaren '60 (vorige eeuw uiteraard) gereed.
Mistig, slechts af en toe brak het maanlicht door de wolken, soms westenlijk een vanillegele vlek tegen een diepblauwe achtergrond, vermengt met flardengrijs, vooral stil; de eerste twintig minuten dat ik voortdenderde op het zwarte lint, langs Tournus en Macon, haalde niemand mij in en reed er niemand zichtbaar vóór mij, passeerde Belleville en nadere reeds spoedig de tolbarrière bij Villefrance sur Saône waar het al wat drukker werd.
Recht door, de tunnel door, verboden voor transit(vracht)verkeer, maar ik rekende op op één oor liggende gendarmes en won zo een extra kwartier dat ik anders met omrijden langs de oostkant zou verliezen en kwam zo, met de tunnel als grens, van A-6 op A-7, voort denderde ik, nog steeds als een voorbijschuivende schim, maar nu niet meer alleen, kreeg gezelschap van groot en klein, allen voortrazend door een in duister gehulde morgen, het zwarte lint langs de Rhône volgend.
De nevel werd steeds minder, bij het gloren zag ik open plekken, het doorbrekende daglicht liet links en rechts bergtoppen zien, reed over de Issere en de Drôme, na Valance, bij Loriol, er af, op zoek naar een kleintje koffie; reeds was de morgen daar, nog geen acht uur en ik had de kop er af vandaag.
Na drie kwartieren verder, richting Marseille, even langs een versfruitkoopman nabij Orange terwijl zijdelings de Mont-Ventoux als een voornaam vorstin een statige blik op mij wierp; vol ontzag antwoordde ik met een weinig schroom, liep enkele passen achterwaarts, sloeg even een hand voor de mond en liep genoemde fruitzaak binnen.
Voordat de havenstad in zicht kwam, afbuigen naar Aix, Aix en Provence, daarna naar rechts, twee korte stukken snelweg, A-50 en A-52, gebouwd dwars door onmogelijk berggebied met enkele te steile hellingen, om rond de middag te eindigen tussen Bandol en Toulon in Six-Four-le-Plage; tijd om een uurtje te fietsen, want het afleveradres was dicht op zijn Frans, van twaalf tot twee.
De franse kust van Marseille tot aan Nice, volkomen volgebouwd, geen centimeter lijkt onbenut te blijven, een gekrioel van wegen waarop als bij een volcontinubedrijf onafgebroken auto's karren, een onbegrijpelijke wereld die de voorheen o zo prachtige zeelijn er niet mooier op gemaakt heeft; nergens ademt het nog de sereenheid uit die bij een dergelijk overschoon landschap-aan-zee thuishoort, alles werd geboeid door commercie, paaltjes, middenbermen en volbouw; de verlelijking zette door tot voorbij de waterlijn, de prijs die het betaalde voor haar geliefdheid, jammer, vooral ik vond het jammer, omdat ik het zo geheel anders heb gekend, ietwat mismoedig trapte ik wat in 't rond, liet mij verkwikken door de prachtige zonneschijn, door prachtige gele winterbloemen; niet alles blijkt kommer en kwel.
Na het lossen terug, om het drukke Marseille heen, daarna langs de kust, Fos, de oliehaven, de brug over bij Martigues, de bouche in, de Bouche du Rhône, de Rhône-delta, opeens weergekeerde rust, links af, rechts af, toitdat ik de weg op reed Salins naar Arles, een weg, ouderwets, niet verpest, zoals toen, stil, prachtig landschap, vlak ook, met kale bomen, soms witbetakt en het de indruk wekte alsof er net een bosbrand plaatsvond.
De zon ging onder, als kopelbal daalde ze achter westelijke, gindse bergen, recht voor mij weer de statige vorstin terwijl tussen haar en mij een dik wolkenpak met regen dreef en weldra moesten de ruitenwissers aan. Niet lang daarna vond ik een rustplaats om een volgende nacht van mijn nomadenbestaan door te brengen; nu onder het toeziend oog van de vorstin der bergen.
Aldus schreef ome Willem.
---