Koud en mistig in Wittlich, en donker, maar toch, de vijfde december, dit jaar, is een dubbel heerlijk avondje dat aanbrak, dat komt: Sint-Nikolaas, het oude kinderfeest wat een falende "V-N" wil afschaffen, alsof er geen rampzaliger kwesties zijn, en dit jaar, de laatste, de laatste van de acht kaarzen ontstoken, ook nu nog, na de zwenking van de tijd, een halve tijd weer verder.
Worms, het was nauwelijks een uurtje rijden en, eenmaal aangekomen, werd ik er door een enorm logistiek bedrijf van loods naar loods gezonden, tot vijf keer toe, totdat ik na een uur tussen allerlei eender uitziende hoge opslagloodsen zwerven aankwam bij de juiste, bij de juiste deur waar eerst nog een paar anderen voor moesten; het duurde, duurde de hele ochtend voordat ik aan de beurt was.
De stad zelf was ik nooit, maar ze is gedenkwaardig, ooit rijksstad waar ooit door Maximilliaan besloten werd dat Deventer en Kampen ook tot rijkssteden werden benoemd, waar op de daaropvolgende rijksdag Maarten Luther, vanwege het aanbrengen van zijn 95 stellingen op de deur van de slotkapel te Wittenberg door Karel de Vijfde als ketter vogolvrij verklaard werd en Worms wedijvert met Kempten, Augsburg en Trier om de oudste stad van Duitsland. Daarnaast heeft de stad, in het Jiddisch Werzmaje geheten, een Aschkanasische Joodse cultuur van vele eeuwen, het heeft de oorsprong van het Jiddisch, maar het Oude Volk heeft het er niet gemakkelijk gehad; reeds bij de eerste kruistocht werd ze welhaast uitgemoord, en een eeuw later vervolgt, niet alleen door, maar ook vanwege de zwarte dood, maar steeds bleef een kleine kiem bewaard, groeide weer en rond 1850 had Worms zelfs een Joodse burgemeester gehad; nog voordat de beruchte kristalnacht aanbrak vertrokken de meeste Joden; de laatste 300 vonden jammerlijk, na 1940, de dood; slechts een enkeling overleefde. En toch, toch ontwikkelde zich weer Joods leven in de oude stad en in het huidige Worms, (van het Keltich Bwormo, de geestgod van warmwaterbronnen) is vandaag de dag een rijk Joods museum te vinden; hoog tijd voor een bezoek; ik was immers nooit in Worms, dan alleen de verre buitenwijken.
Maar niet vandaag, want nadat ik rond het middaguur gelost was, toog ik heen, dwars door de bergen, de Hundsrück, deel van Eifel en Duitse Ardennen, kreeg er een klant bij Hermeskeil in en niet veel later drie palletten in Longuich, net bezijden Trier en vervolgens slingerde ik langs de kronkelige Moezel, stroomafwaarts, langs Bernkastel en Traben-Trabach tot aan Zell alwaar ik na een lange wachttijd rond negen uur in de avond nog weer veertien palletten de kar in kreeg; onderweg naar Zell toe was ik getuige van een prachtige zonsondergang, de avond brak aan na roodgekleurde wolken, de avond, de duisternis, waaruit nieuw licht geborden wordt.
In dik duister klom ik uit het diepe rivierdal, langs Alf en Bengel, stoorde een ree met haar jong dat vanaf de berm het bos in vluchtte, mistflarden zwingden als naïefe bosgeesten over het asfalt, ik negeerde ze, het was de laatste avond.
Rond de klok van tien kwam ik in Wittlich aan, vond een plekje voor de volgende nacht in mijn nomadenbestaan, dacht aan Ganneke'), zie in gedachten de brandende kandelaar; 5 december, het laatste licht werd reeds ontstoken en haar licht is sterker, feller dan de duistere dwaallichten uit fort Europa, tegen de moedwillige ondergang het opgaande Licht; tijd van de laatste kaarsvlam, een Eeuwig Dicht- en Daglicht.
Aldus schreef ome Willem.
') Het Jiddisch voor Chanoeka, het jaarlijkse achtdaagse Joodse feest waarbij elke dag een volgende kaars op een achtarmige kandelaar (de chanoekia, negenarm) met een negende kaars, de sjamasjkaars, ontstoken wordt. Het hangt (onder andere)samen met de zeven scheppingsdagen, zes waarin alles wordt geschapen, de zevende waarin wordt gerust, de achtste dag waarin alles, wat de mens in al zijn over- en hoogmoed heeft verzaakt, door de Eeuwige wordt vernieuwd.
---