Hoeveel mensen hebben mijn site bekeken?

donderdag 12 december 2013

De klaagschuur.

Dicht, ouderwets dicht op elkaar stonden ze, de hoge platanen aan weerskanten van de weg, kaal, op z'n winters, zwijgzaam in de zon waarvan de stralen de noordkant van de bergen niet meer bereikten.

De silhouetten van witte toppen, tegen de achtergrond van het komende licht, de nacht kwijnend in het westen; ook het licht maakt zo zijn dagelijkse reis, een wonderlijk verschijnsel, ze vertraagt haar tred terwijl ze steeds vroeger bij het donker haar intrek neemt; de dagen korten steeds sneller; rond half acht bereikte ik de top van de Col, de afdaling begon en om mij heen alles wit, terwijl het steeds kouder werd. Na een tiental kilometers geen sneeuw meer, maar wel dik onder nul; enkele dagen geleden was het er zelfs min zestien geweest, zo tekende ik op uit de mond van een bejaarde Fransman die reeds aan iets sterkers dan koffie, dat ik dronk, was toegekomen, ergens, onderweg, bij een eenzaam gelegen koffiehuis, in het dal van de zo woeste Durance; net negen uur in de morgen.

Hoeveel keer zal het geweest zijn? Vijf, tien keer? Nu dan toch echt de laatste keer dat de oude Daf mij over deze route voerde, een prachtig stuk door de Alpen, helaas ook steeds drukker; vanuit Grenoble rukt de snelweg steeds verder op om ooit aansluiting te vinden op de snelweg Gap-Aix.

De laatste keer ook, dat een optelling plaats vindt, kán plaatvinden, voorlopig althans, tot het jaar 2103, als tijd inmiddels dan niet rijp is om tot het verleden te behoren, maar met 11-12-13 is het dan, voor veruit de meesten van ons, de laatste keer en ik aarzel even, denk aan mijn oudste vriend die een dergelijke data, als één van de weinigen tijdens zijn leven voor de tweede keer beleeft; valt er zonder tijd nog wel te reizen?

Het moest wel, de snelweg op, Sisteron heeft smalle straatjes en is transit interdit, maar bij Les Mees snorde ik weer door de tolpoort, een 15 kilometer verder aan de andere kant van de rivier, stak haar daarna over, volgde nog een zestal kilometers en sloeg toen, rechts af, de weg op die voert langs de noordkant van de Luberon-bergketen, de keten die altijd zo stijl en voornaam vanaf het zuiden, tussen Aix en Brignoles, te zien is; alsof ze boos en kwaad wil weren, tijdloos, en nooit op reis.

En daar, aan de noordkant, bevindt zich één stad, gelegen aan de oude Via Domitia, geboortestad van Claude de Peret, een revolutionaire opstandeling wiens levenreis in Parijs onder de guillotine eindigde, de stad aan de Calavon die soms de vrijheid neemt buiten de haar gestelde grenzen te treden, de stad Apt, alwaar ik kwam over een prachtige weg, regelmatig omzoomt door hoge bomen waar ik net tussendoor kon, en waar ik de 22 ton sinaasappelsnippers zou lossen; nog voor de middag was dat gebeurt, nog één klant te gaan, maar eerst drie ophalen; zo gaat dat soms in de topsport transport.

Vogels reizen, de meesten jaarlijks, met steeds dezelfde bestemming, Perret reisde een fatale reis naar Parijs, en rivieren, het water reist van hoog naar laag, rijst soms onder het reizen, steeds slechts één kant op, een levendige levensreis die eindigt in zee of oceaan; slechts enkele vissen reizen tegen haar in.

Mijn reis ging verder, zonnig, zomers, winterweer, achttien graden, jawel, en we reden slingerend door de onherbergzame keten heen; daflief had het echt naar haar zin en als een briezend groen paard rolde ze van bocht naar bocht, Loumarin, Cadanet, weer de Durance over, Rognes en Aix, verder, de oude N-7 op, tot aan Pourriéres, bij een adres waar men een klemmende blik krijgt op de ontzagwekkende keten waar ik zonet doorkwam; ik zag het: de oude Daf loerde met haar ene overgebleven mistlamp schuin omhoog; het zou de laatste keer zijn dat dit in haar blikveld kwam.

Inmiddels. De zon, vermoeid, zakte reeds en ook het licht ging met hem mee, wierp enorme schaduwen over de vlakten, schaduwen van rondliggende bergen, en ik snorde naar het tweede adres, allemaal niet zo eenvoudig omdat ik bij elk adres de nog te lossen klant steeds naar achteren moet zetten; Gémenos, Col de l' Ange, de oude weg naar Toulon, Le Beaussot en dan Saint Anne d' Évenos, 26 doosjes, geladen in de avondschemering, en toen weer verder, slingerend, door een woeste kloof, Olioulles en het was donker, én vreselijk druk toen ik in Toulon aankwam. Even wat tijd voor een heuse file, had een half uur nodig de Toulonese hindernis te slechten en rolde daarna nog even verder tot vlak bij de volgende klant; Le Muy. En het was inmiddels etenstijd geworden; de nabijgelegen haptent stroomde vol met reizigers, met op eten beluste routiers, mijn franse medenomaden, en onder het genot van menig stevige borrel werd door velen de dagelijkse ergernis weggespoeld; "te veel autobaan gereden" denk ik dan altijd.

Met twee Fransen aan tafel, fransen lachen bijzonder weinig, ook dit keer weer niet; er werd gezeurd, over rijtijd en politieoptreden, over van alles en nogwat; Pintade stond op het menu, voortreffelijk, en daarna kaas en onder het gemopper van de fransen genoot ik, genoot van de hoen, genoot van de herinnering omtrent de gerezen reis; fout: gereisde reis. Sluiks verliet ik het etablissement; arme Fransen. Teveel, veels te veel eentonige snelweg dat de lust tot reizen aantast, vermoed ik: het maakt, zelfs door Fransen, van een knaagschuur een klaagschuur.

Aldus schreef ome Willem

---