Hoeveel mensen hebben mijn site bekeken?

dinsdag 17 april 2012

Gezicht.

In de middag keek in naar de voorbijschrijdende menigte, keek, naar de gezichten, naar hoe ze er uit zagen, haastige heren, de parmantige dames, de voorbijhuppelende kinderen.

Een dag met tegenstelling, vanaf het vertrek, bij zonopkomst, fris, zelfs koud, min drie en naarmate ik zuidelijker trok, daalde de thermometer ondanks dat er een overdadige zon was. April, midden april, en toen ik, bij Massiac, hoger dan 800 meter kwam, sneeuw, en zeker niet weinig. Zo had ik, toen ik boven op de col de la Fageole was, een adembenemend uitzicht over het besneeuwde berglandschap dat in de Aprilzon er sprookjesachtig uitzag.

Vroeger, jaren geleden, keek ik ook naar voorbijgangers, misschien niet zo intensief als vandaag, maar ik trachtte de oude herinnering op te diepen en stelde mij, met een ernstig gezicht, de vraag: "Is er verschil, en zo ja, wat is het verschil met toen"?

Na die eerste, hoge col nam de sneeuw wat af, ik meende dat het ergste wel voorbij zou zijn, maar toen ik van Saint-Chély over de D 806 naar Mende snorde, werd het snel steeds kouder, min zeven en min acht werd even aangetikt, en ook de weg werd nagenoeg onbegaanbaar vanwege enkele centimeters sneeuw en hier en daar was de weg soms net een ijsbaan zodat ik enigszins nagelbijtend voortging en opgelucht ademhaalde toen ik de Can de la Roche over was en afdaalde naar Mende. Enkele kilometers voor het eeuwenoude stadje was nergens meer sneeuw, en aangekomen keek ik terug en op de bergen in; niets dat er op wees hoe onherbergzaam de toestand even verderop was; de bergen geven niet zomaar hun geheimen prijs.


Lang geleden, toen ik lang geleden keek naar voorbijgangers, keek ik naar geklede dame's, nette heren in soms driedelig pak, enkelen nog met een hoed, een deukhoed, weinig blauw, gezichten, onbedrukt, bruisend, verwachtingsvol en uitkijkend naar een nieuwe tijd, het oude was voorbij gegaan, het nieuwe net enkele decennia begonnen, het kon niet op en dat zag je, dat zág je op de gezichten.

Toch waagde ik het er op, vanaf Mende over de Col de Montmirat wat probleemloos verliep, en toen, omdat ik ruim in de tijd zat, vanaf Florac over de Col de Faïsses, Col de Solpétières en toen over de Corniche des Cévennes, een weg over een enorme hoogte, met krankzinnig mooie vergezichten, vergezichten die stoutste dromen overtroffen, het onmogelijke bleek toch mogelijk en na ruim een uur kwam ik, na een zinderende afdaling via Le Pompidou en de col de L' Exil, aan in Anduze.

De tegenstelling tussen heren en heren was groot, toen, enerzijds dus de net gekleden, anderzijds de langharige hippie-outfit, vaak gekleed in indiase kuchhasjkledij terwijl degelijk gerokte vrouwen contrasteerden met de geminirokte bakvissen met uitdagende vooruitstrevendheid; t' was soms geen gezicht.


Achteraf had ik nauwelijks meer tijd nodig gehad indien ik gewoon de gebruikelijke N 106 had gevolgd zodat ik alsnog rond éénen in Nimes aan kwam en ik te horen kreeg dat het vóór half vijf niets zou worden en dus nam ik de fiets en sjeesde met gezwinde spoed naar het oude centrum, kwam langs de eeuwenoude arena en in één van de oude straatjes, vol langsslenterend publiek, koesterde ik op een wat verlopen terras een kleine versnapering en keek, keek!

Keek en vergeleek, vergeleek met toen, de gezichten, de mensen, de dames en heren, ze kijken, nu, bedrukt, teken van de bezorgdheid van de onzekere andere, nieuwe, tijd, men kijkt apathisch, gefrustreerd soms, en iedereen, bijna iedereen, is eender gekleed, het verschil tussen beide sexen lostte in de loop der jaren bijna helemaal op. Onzijdig, zo zag ik vandaag de voorbijgangers, de meesten in blauw spijkergoed, deernis overviel mij, tegen half vier fietste ik terug.

Ruim achttien graden en niets dat herinnerde aan de besneeuwde bergen van vanmorgen, ruim naar zessen waren de goederen er uit en kon binnen de tijd Narbonne nog bereiken, Croix-Sud, dat kon ik nog van weleer, toen hier nog de "douane" zat en het hier stampvol stond met Franse en Nederlandse trucks.

Maar de uitbater van de routier keek somber, zijn gezicht stond op onweer, op nimmerweer, want de eens zo bloeiende knaagschuur bleek erg verlopen. Hooguit dertig procent van de tafeltjes was bezet en het voer dat werd geserveerd was de naam van eten niet waardig. In het donker verliet ik het oord van vergane glorie, zelfs mijn gezicht werd er wankelmoedig van.

Aldus schreef ome Willem.
---