Ruim vijftien onder nul en ik liep naar de voordeur van de haphut waar ik gisteravond nog las dat ze nu om vijf uur open zouden zijn, maar helaas, een tegenvaller, tegen zessen bleek de deur nog toe, dus vertrok ik maar zonder opfris en koffie.
Zo ook deze winter die tal van herinneringen in mij wakker maakte, van een jaar terug, van jaren terug, maar soms ook herinneringen waar ik niet bij was, die van horen zeggen, of die komen van voorbij de oever, van de overkant, van het schimmige onbestemde waardoor het licht en de kleuren opeens anders worden.
Langs Česka Skalice, de ijsvlake van Rozkoš en even later vond ik wat, net voor de Poolse grens, in Náchod terwijl het als maar kouder werd. Na een goed kwartier overschreed ik de grens, en hoewel de zon steeg, daalde en daalde de temperatuur en zo snorde ik van het Reuzengebergte door naar de Adelaarsbergen, Kudowa Zdrój, slingerend door naar Kłodzko en vandaar een pasje over waardoor ik aankwam in Złoty Stok, dat vroeger zoiets als Reichenberg heeft geheten, want waar ik door reed was het Slesien van weleer. Aan de oude huizen kon je zien, dat het hier ooit "duits" was. Niet lang daarna reed ik tussen twee bevroren meren door, kwam door Ormuchów en niet lang daarna te Nysa.
Onderweg, het was, zeker na Kłodzko, eenzaam stil en ik waande me in een andere wereld, in een wereld die het midden hield tussen een ver verleden en ééntje van een elders. De vrieskou perste nog een laatste restje vocht uit de lucht dat soms als stuifsneeuw tegen de voorruit kwam, woest stromende beekjes stonden stil, ze leken opeens te profeteren, ze vertelden van de toekomst. Ook zij waren door de vorst bevangen, allen ondergingen een metamorfose van wild stromend water naar onbeweeglijk ijs, ze profeteren het einde van onze gouden eeuw.
Vol droefenis keek ik naar het visioen van de naderende ondergang, de winter vertelt, van toen, van straks.
Tussen Nysa en Opole kwam ik door een klein dorpje waar ik de lucht van bruinkool rook en meteen kwamen weer gedachten boven, niet één, niet twee, maar tientallen tegelijk en voordat ik ze kon rangschikken had ik ze al gedacht.
Na Nysa werd het drukker en ik kwam weer bij zinnen, toerde weer door de werkelijkheid van alle dag, een schat van weemoedige herinneringen achter mij latende, herinneringen die mij de toekomst lieten zien.
Niet lang daarna lossen in Chorula, even buiten Opole en vandaar koers gezet naar het westen om een terugvracht te gaan laden. Wrocław voorbij en over Środa Śląska via Lubin naar Polkowice, daar, bij een klein fabriekje, werd de kar weer volgestouwd.
Het is de geschiedenis van de toekomst, de goeden jaren zijn immers voorbij, voorgoed voorbij en een ieder die de profetie van het verleden heeft herkent ziet, weet, dat het schavot betreden wordt.
Een goed uur reed ik verder, gepasioneerd door al het moois wat ik, met name, in de ochtond zag, geschokt door het visioen van de winter, hier, langs de oever van een stroperig stromende Odra.
Wordt ook zij, gelijk de Europese economie, geheel tot staan gebracht?
Geschiedenis is immers profetie van het verleden, en andersom.
Nog een week of zes, en het is weer lente.
Aldus schreef ome Willem.
---