Het gonst. Net voor en sinds de laatste rode maan begon het gonzen; overal, bij iedereen die ik er over spreek; vaak begint men erzelf over; over het nieuwe paard van Troje; over de duizenden, aanzwellend tot misschien wel miljoenen nieuwkomers; er heerst onrust, grote onrust, niet te negeren onrust onder de bevolking.
Zelfs de Duitser, toch zelf ook een "ossie", begon er in 't vroege uur over. Na 't lossen vertrok ik, vertrok in de richting van Göttingen; snorde via Bad Langensalza en -wederom- Mühlhausen naar het dorpje Kirchgandern, een dorpje dat nog net binnen de grens van de voormalige oostzone ligt en waar ik goederen kreeg voor de "pukkel op de neus" zoals de juf op de lagere school de stad durfde te noemen met het doel dat we dát in ieder geval zouden onthouden; Noord-Holland, een naar 't oosten uitstekende langengte die door de juf de neus werd genoemd maar in werkelijkheid deels De Streek is; en geheel ten oosten daarvan, waar thans de dijk naar Lelystad begint, ligt Enkhuizen.
Elf uur vertrok ik; langs voornoemde Göttingen waar ik afsloeg naar Einbeck en terwijl ik tijdens een uiterst genietvolle reis door ondermeer het Weserdal en de invallende herfst via Hameln steeds meer naar 't westen reed, mijmerende ik; de afgelopen dagen; Sukkot, wanneer het Oude Volk zeven dagen in tenten en hutten woont en zo al eeuwenlang hun lange woestijnreis in herinnering roepen; dinsdag, de laatste dag en tevens Simgat Thora; strepen op de weg.
Rond zessen kwam ik aan te Amsterdam, parkeerde in Overamstel en fietste naar de club voor een ijverig spelletje schaak; mijn Joodse vriend Maurice was, uiteraard, op deze dag afwezig; stepen op de weg? Ook het schaken kent zo zijn regels. De metafoor; zwart asfalt in de weg; strepen geven in bleek koplamplicht aan hoe te gaan; Vreugde der Wet, leefregels, wijzingen die aangeven tussen welke grens wij leven zullen en er is slechts één volk die dat jaarlijks viert.
Voordat de wedstrijden begonnen; alweer een gesprek over de steeds sterker wordende onrust; over de vele nieuwkomers uit Assyrië en Babylonië, uit het rijk van Xerxes en Nebukadnézar; een oosterse schokgolf; busladingen vol en iedereen wordt er zo langzamerhand mee behept; vreemdelingen binnen onze poorten; hoe gaan we ermee om? Heeft het niet één, maar twee kanten?
Een prachtige partij, zeker, en die ik, voor mij jammerlijk, verloor; ik fietste terug, ging nog even bij een Italiaanse vriend langs die met vuur zijn verontwaardiging uitsprak; hoe "men" zo dom kon zijn zoveel nieuwkomers naar hier te halen; sprak vrees uit over het verspreiden van lieden met onzuivere bedoelingen: leiders met dovemans- en vrouwsoren; voelbare spanning, verontwaardiging allom over het Paard van Troje! Die nacht gaat het regenen. Ontzettend regenen.
De volgende dag; Enkhuizen. In de bedrijfskantine gaat het gesprek er alweer over; dat een man en vrouw met twee kinderen meer dan 4.000 euro per maand aan steun opstrijken; ik twijfel aan de betrouwbaarheid. Later goegel ik 't bericht na: het blijkt een hoax, praatjes voor de Vaak, te zijn, maar velen doen er aan mee. Duistere machten ontrollen een zwarte vloek over Europa dat zeventig jaar de tijd heeft gekregen, maar geen acht heeft geslagen en nu nooit meer acht zal slaan. Voorbij is de tijd.
Na het lossen terug naar Amsterdam; vanaf het thuisfront ontvang ik een lading voor een dorpje nabij Avesnes sur Hulpe waar ik spoorslags heenreis en zowaar: zonder file Antwerpen en Brussel voorbij en bij Beaumont reed ik Frankrijk binnen. Onderweg miezerig, regen, droog en buien; tussen nog veel groene bomen steeds meer prachtig gekleurde, van dieprood tot lichtgeel, blad. De vreemdeling, de vluchteling, vraagtekens, steeds meer: zonder te weten vangen we engelen op; zoals ooit de oude vader. Twee, drie miljoen nieuwkomers zullen in de loop van de tijd wel oplossen tussen de vele miljoenen Europese inwoners; maar of er in Duitsland dan nog Duits gesproken wordt?
Vreemd- en vluchtelingen ontvangen, gastvrijheid, is een groot goed en de zich ontrollende duistere machten houden we toch niet tegen; de stijgende onrust wijst erop. Zoals strepen op de weg, de rode maan en de voelbare spanning.
In de routier, een Franse knaagschuur;
tussen de Fransen onderling; ook daar volg ik, summier, 't tafelgesprek; alweer over de nieuwkomers; de meest vreselijke verhalen gaan de ronde, sommigen vermoedelijk nog waar ook. Als het donker is loop ik door zwarte bagger naar de stuurhut; plots valt overal het licht uit en is het aardedonker. De leefregel zegt het: ontvang de vreemdeling en bedenk dat jezelf ooit ergens vreemdeling was. Ondanks het zich over ons uitrollend boos gesternte, dagen des kwaads vol naderend onheil. Zelfs de dood is een engel.
Aldus schreef ome Willem.
.